Actualiteiten overheidsprivaatrecht – april 2020

7 mei 2020 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Deze maand onder meer een uitspraak over de rechtmatigheid van de “intelligente lockdown”, aansprakelijkheid bij schade veroorzaakt door bomen en recente jurisprudentie van de Hoge Raad over, onder meer, dwaling.

  1. Geen volledige lockdown

Het aanspannen van een kort geding om de Staat te gebieden tot het besluiten tot een volledige lockdown heeft geen resultaat opgeleverd. De Staat heeft in een crisissituatie een grote mate van (beleids)vrijheid bij het nemen van maatregelen door middel van de inzet van bestuurlijke en juridische middelen. Alleen als evident is dat de Staat niet in redelijkheid voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen, is plaats voor rechterlijk ingrijpen. Het in Nederland gekozen pakket aan maatregelen is erop gericht om de verspreiding van het coronavirus maximaal te controleren, waardoor het verloop van de epidemie wordt vertraagd en voorkomen wordt dat een ongecontroleerde toename van het aantal zorgbehoevende patiënten ontstaat en het zorgsysteem overbelast raakt. De Staat heeft uitgebreid uiteengezet dat aan deze maatregelen verschillende adviezen ten grondslag liggen. Deze maatregelen worden op basis van actuele ontwikkelingen geëvalueerd en – indien nodig – aangepast of aangescherpt. Er is volgens de voorzieningenrechter geen scherp onderscheid te maken tussen enerzijds de al genomen maatregelen voor maximale controle en anderzijds de maatregelen die horen bij een lockdown.

  1. Onrechtmatig handelen door uiten van ernstige beschuldigingen

De gemeente, de burgemeester en gemeentesecretaris hebben de vereniging Maerloo en enkele daarbij betrokken personen gedagvaard omdat zij een groot aantal ernstige beschuldigingen geuit hebben. De gemeente c.s. stellen dat er inbreuk is gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Maerloo c.s. beroepen zich daartegenover op hun vrijheid van meningsuiting. Zij hebben er belang bij om een eventuele misstand aan de kaak te stellen die bij gebreke van bekendheid bij het grote publiek zou kunnen blijven voortbestaan. Echter, als beschuldigingen niet waar zijn en Maerloo c.s. dat ook wisten of redelijkerwijs konden weten, dan bestaat geen rechtvaardiging voor het uiten van de beschuldigingen en kunnen Maerloo c.s. zich niet met succes beroepen op de vrijheid van meningsuiting. Dat laatste doet zich hier voor. Maerloo c.s. wisten of moesten weten dat de geuite beschuldigingen onjuist waren en zij kunnen zich daarom niet met succes op de vrijheid van meningsuiting beroepen.

  1. Gedoogverklaringen en aansprakelijkheid

In een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch luidt de conclusie dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door (ten onrechte) het vertrouwen te wekken dat een locatie voldeed aan de eisen voor de vestiging van een coffeeshop. De burgemeester had aan appellant laten weten dat er geen sprake was van een concentratie van coffeeshops en dat binnen een straal van 250 meter geen school was gelegen. Beide mededelingen waren onjuist. Door het doen van deze onjuiste mededelingen is appellant op het verkeerde been gezet. Hieraan doet niet af dat het ging om ‘de voorlopige bevindingen’ van de burgemeester, omdat appellant niettemin mocht verwachten dat hij juist en volledig werd geïnformeerd. Het hof concludeert dat appellant aanspraak kan maken op vergoeding van de investeringskosten, die hij heeft gemaakt in het (onterechte) vertrouwen dat hij een gedoogverklaring voor de coffeeshop zou krijgen.

  1. Aansprakelijkheid voor letselschade door afgebroken boomtak

Evenals de rechtbank concludeert het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat een gemeente aansprakelijk is voor letselschade als gevolg van het afbreken van een boomtak. De gemeente wist dat de kastanjeboom in een matige conditie verkeerde en een beperkte levensduur had. Om die reden was de boom op de kaplijst geplaatst. De gemeente had echter aanvullende (veiligheids)maatregelen moeten treffen. Dit mocht van de gemeente worden verwacht, omdat zich onder de boom dagelijks tientallen mensen verzamelden om op een toeristische fluisterboot te stappen. Deze mensen zijn zich niet bewust van enig gevaar. De gemeente heeft ook niet gewaarschuwd voor het gevaar, terwijl de consequenties van het afbreken van een tak (letselschade) aanzienlijk zijn. De gemeente had daarom, aldus het hof, doortastender moeten optreden: zij had diepgaander onderzoek moeten verrichten en vervolgens veiligheidsmaatregelen moeten treffen (noodkap, verplaatsen opstapplek, afzetten van het gebied).

  1. Gemeente is aansprakelijk na het laten verwijderen van bomen

Deze uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant draaide om een scheidingsmuur die was ingestort nadat de gemeente opdracht had gegeven de bomen in de naastgelegen groenstrook te verwijderen. Of de gemeente aansprakelijk is voor de hierdoor ontstane schade, moet worden beoordeeld aan de hand van de Kelderluikmaatstaf. Aan de hand van die maatstaf oordeelde de kantonrechter dat van de gemeente verwacht kon worden dat zij de groenstrook deugdelijk zou onderhouden, onder meer, omdat verwacht kon worden dat de takken en wortels anders schade zouden toebrengen. Nu de gemeente niet aannemelijk heeft weten te maken dat zij de groenstrook onderhouden heeft, komt de kantonrechter tot het oordeel dat de gemeente haar zorgplicht heeft geschonden. Dit gebrek aan onderhoud zou de gebrekkige toestand van de muur (al dan niet mede met de aannemer) veroorzaakt hebben, waardoor de gemeente aansprakelijk is voor de schade (al dan niet op grond van artikel 6:99 BW).

  1. Geen collegebesluit dus geen anterieure overeenkomst

Deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel draait om de vraag of er een anterieure overeenkomst tussen een gemeente en een ontwikkelaar geldt. De ontwikkelaar verwijst hiertoe naar een schriftelijk stuk met als titel “Anterieure overeenkomst (met zaaknummer: )”. In dit schriftelijk stuk is aan het slot van de considerans opgenomen dat het college pas zal besluiten tot het aangaan van de overeenkomst als (kortgezegd) met en tussen alle betrokken partijen overeenstemming is bereikt over de herontwikkeling. Verder is opgenomen dat partijen de overeenkomst slechts aangaan onder de opschortende voorwaarde dat het college besloten heeft deze overeenkomst aan te gaan. Een dergelijk collegebesluit ontbreekt hier echter. Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat er een anterieure overeenkomst geldt tussen partijen. De slotoverweging uit de considerans wijst er bovendien op dat het college ook niet tot besluitvorming over de overeenkomst gehouden was omdat er tussen de betrokken (derde) partijen geen overeenstemming was bereikt.

  1. Dwaling of bedrog hoeven niet de kern van de overeenkomst te betreffen

In een uitspraak in 2017 heeft het Hof ’s-Hertogenbosch een beroep op dwaling en bedrog verworpen, aangezien de onjuiste mededelingen en verzwegen feiten waarop dit beroep gestoeld was, niet de kern van de overeenkomst betroffen. Bij de Hoge Raad betogen eisers in cassatie dat dit een onjuiste maatstaf is. De Hoge Raad is het hiermee eens. Voor een geslaagd beroep op dwaling of bedrog is niet beslissend of de onjuiste mededelingen of verzwegen feiten de kern van de overeenkomst betreffen. Beslissend is of de onjuiste voorstelling van zaken waarvan bij dwaling en bedrog sprake is, ertoe heeft geleid dat de wederpartij een overeenkomst is aangegaan die zij bij een juiste voorstelling van zaken niet - of niet op dezelfde voorwaarden - zou zijn aangegaan.  Ook onjuiste mededelingen of verzwegen feiten die niet de kern van de overeenkomst betreffen kunnen daartoe leiden en kunnen dus een beroep op bedrog of dwaling rechtvaardigen.

  1. Paaltje in weg leidt tot aansprakelijkheid van de gemeente

De gemeente wordt als wegbeheerder met enige regelmaat aansprakelijk gesteld door een weggebruiker die een ongeluk heeft gehad (zie ook dit blog). Dit keer vormde een paaltje in een wegdek het onderwerp van de aansprakelijkstelling. De rechtbank is in dit geval van mening dat de gemeente aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan doordat een fietser tegen dit paaltje is gereden. Van paaltjes die geplaatst worden op een fietspad is algemeen bekend dat deze potentieel gevaarlijk zijn en ongelukken kunnen veroorzaken met aanzienlijk letsel tot gevolg. De gemeente heeft in dit geval onvoldoende veiligheidsmaatregelen genomen om dergelijke ongelukken te voorkomen. Er was geen verlichting aangebracht bij het paaltje en er was ook geen inleidende ribbelmarkering aangebracht, terwijl het voor de gemeente niet bezwaarlijk was om deze maatregelen te nemen. De weginrichting rondom het paaltje voldeed daarom niet aan de eisen die men daaraan mocht stellen.

  1. Het jarenlang toepassen van kortingen leidt niet tot gerechtvaardigd vertrouwen

De Staat heeft binnen de looptijd van een erfpachtovereenkomst en op grond van de bij die overeenkomst behorende voorwaarden kortingen toegepast op de canon wegens de afwijkende perceelvorm en de excentrische ligging van de bedrijfsgebouwen. Sinds 1997 voert de Staat bij de (her)uitgifte in erfpacht van landbouwgrond een ander beleid. Dit beleid heeft ten doel om bij de heruitgifte in erfpacht de canon marktconform te bepalen, zodat er een eind wordt gemaakt aan de grote vermogensvoordelen die erfpachters in het verleden ten deel zijn gevallen. In 2013 heeft de Staat de verweerder medegedeeld dit beleid bij de heruitgifte in 2015 te zullen toepassen. Volgens de Hoge Raad heeft de Staat niet het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de kortingen die in het kader van de oorspronkelijke erfpachtovereenkomst zijn gegeven, ook zouden worden toegepast bij de heruitgifte in 2015. De omstandigheid dat onder de oorspronkelijke erfpachtovereenkomst dergelijke kortingen werden gegeven, is daarvoor onvoldoende.

  1. Precarioheffing geen zwaarwegende reden om overeenkomst met netbeheerder op te zeggen

De rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in een door de regionale netbeheerder van gas en elektriciteit aangespannen procedure dat een gemeente de in het verleden met de rechtsvoorganger van de netbeheerder gemaakte afspraken niet rechtsgeldig heeft opgezegd, waardoor de opzegging zonder rechtsgevolg is gebleven. Volgens de rechtbank brachten de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat een zwaarwegende reden voor opzegging in acht moest worden genomen en vormde de door de gemeente aan de opzegging ten grondslag gelegde redenen, volgens de rechtbank in het bijzonder het kunnen heffen van precariobelasting, geen voldoende zwaarwegende reden.

  1. Beoordeling belemmering van het gebruik in de zin van de BP op perceelniveau

Dit arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden gaat voor een belangrijk deel over de vraag of de gedoog- en wijzigingsbeschikking van de minister moeten worden vernietigd omdat het gebruik van de daarin betrokken percelen méér wordt belemmerd dan redelijkerwijs nodig is voor de aanleg en instandhouding van de persleiding die het waterschap wil aanleggen (art. 4 lid 1 BP). Uitgangspunt is dat deze belemmering op perceelniveau beoordeeld wordt. In deze civiele procedure kan niet beoordeeld worden of buiten de betrokken percelen minder belemmerende alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld omdat het tracé over de percelen van derden kan lopen. Het Hof hoeft dus (ook) niet te kijken naar de belemmering voor het gehele landgoed waarvan de betrokken percelen deel uitmaken. Op perceelniveau komt het Hof tot het oordeel dat niet is gebleken dat met het gebruik van de percelen op basis van de gedoogplicht meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze nodig is.

  1. Onvoldoende aannemelijk dat 13b Opiumwet sluiting zag op sluiting hele standplaats waardoor ontruiming standplaats in kort geding alsnog wordt afgewezen

Anders dan de rechtbank oordeelde het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch dat een gemeente een standplaats ten behoeve van een woonwagen niet mag (laten) ontruimen wegens het feit dat de standplaats gesloten is geweest door een besluit van de burgemeester (artikel 13b Opiumwet) als gevolg van de vondst van een professionele hennepkwekerij. Het Gerechtshof achtte in kort geding onvoldoende aannemelijk dat de gemeente de huurovereenkomst voor de standplaats op de voet van artikel 7:231 lid 2 BW (onder meer 13b Opiumwet sluiting) buitengerechtelijk had kunnen ontbinden, nu onder andere uit de feitelijke bewoordingen in het 13b Opiumwet onvoldoende naar voren komt dat de burgemeester de gehele standplaats heeft willen sluiten en niet slechts de woonwagen en de schuur met daarin de professionele hennepkwekerij. Bevestiging van dit oordeel vindt het Gerechtshof in de omstandigheid dat de bewoners het gehuurde voorzieningengebouw op de standplaats zijn blijven gebruiken tijdens de sluiting als vorenbedoeld. De gemeente kan aldus niet tot ontruiming van de standplaats overgaan en zal desgewenst – (mede) over de band van artikel 7:231 lid 1 BW – via de bodemrechter de (buiten)gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming moeten afdwingen.

  1. Toetsing in cassatie van uitleg overeenkomst

Opdrachtgever en opdrachtnemer (die voorheen werknemer was van opdrachtgever) zijn het oneens over de vergoeding die opdrachtgever verschuldigd is aan opdrachtnemer voor de werkzaamheden die hij na zijn dienstverband heeft verricht, op basis van overeenkomst van opdracht. Partijen waren overeengekomen dat een deel van die vergoeding verrekend zou worden met de beëindigingsvergoeding. In cassatie betoogt opdrachtgever dat het voorlopige oordeel van het Hof in zijn tussenarrest, over hetgeen partijen zijn overeengekomen, onbegrijpelijk is. De A-G concludeert dat het Hof inderdaad een essentiële stellingname van opdrachtgever heeft gepasseerd. De Hoge Raad overweegt echter dat de tekst van de opdrachtovereenkomst, de betalingen van opdrachtgever aan opdrachtnemer, de gedragingen van partijen en de getuigenverklaringen, in onderlinge samenhang  de voorlopige conclusie van het Hof rechtvaardigen. Daar komt bij dat het Hof opdrachtgever in de gelegenheid heeft gesteld om tegenbewijs te leveren. Het cassatieberoep slaagt niet. Het arrest maakt weer eens duidelijk dat de Hoge Raad – hoewel hij geen feitenrechter is – soms toch vrij feitelijk moet worden om de motivering van een uitspraak te toetsen.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Emma van der Ploeg, Stefan van de Sande, Burcu Özdemir, Ron de Martines en Menno Hendriks. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op deze blogserie? Meld u zich dan per e-mail aan.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven