Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Na het lezen van dit blog bent u weer helemaal up to date binnen het rechtsgebied. In de editie over april 2022 praten we u onder meer bij over de uitspraken die in de afgelopen maand gedaan zijn over overheidsaansprakelijkheid door extreme weersomstandigheden, verjaring (van grond en een rechtsvordering) en de toetsingsbevoegdheid van wettelijke handelsrente. Veel leesplezier!
Kan grond na verjaring worden teruggevorderd, als deze inmiddels is verkocht?
In een bekende uitspraak uit 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat iemand die door verjaring eigenaar van een stuk grond wordt, onrechtmatig kan handelen wanneer zijn bezit niet te goeder trouw is. De voormalig eigenaar kan dan een vordering uit onrechtmatige daad instellen tegen de nieuwe eigenaar. Als schadevergoeding in natura kan dan worden gevorderd dat het stuk grond wordt ‘terug geleverd’. In een recente uitspraak moest de rechtbank Limburg oordelen over een dergelijke vordering. Persoon A was door verjaring, niet toe goeder trouw, eigenaar geworden van een stukje grond van persoon B. Persoon A verkocht dat stukje grond vervolgens aan persoon C. Persoon B, die de eigendom door verjaring had verloren, startte een procedure tegen de koper, C. Hij vorderde levering van het stukje grond. De rechtbank Noord-Holland wees deze vordering af. Persoon C heeft immers niet onrechtmatig gehandeld; het was persoon A die ‘te kwader trouw’ eigenaar was geworden van het stukje grond. Persoon C kon daarom niet worden verplicht om het stukje grond aan persoon A terug te leveren.
Hoge Raad springt in de bres: geen wettelijke handelsrente verschuldigd
In deze uitspraak gaat de Hoge Raad kort en krachtig in op twee aandachtspunten bij het vorderen van wettelijke handelsrente, waarbij het hof het beoordelingskader had miskend. Ten eerste heeft wettelijke handelsrente alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Oftewel: de primaire verbintenis. In deze zaak werd echter wettelijke handelsrente gevorderd naar aanleiding van vernietiging van de koopovereenkomst. De verbintenis die daaruit ontstaat is gebaseerd op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) en niet op de overeenkomst als zodanig. Ten tweede had het hof volgens de Hoge Raad uit zichzelf moeten onderzoeken of er wettelijke handelsrente is verschuldigd, ook al is daartegen geen verweer gevoerd. Het hof had de wettelijke rente ten onrechte toegewezen, nu de verbintenissen tot terugbetaling niet gebaseerd zijn op de koopovereenkomsten, maar deze voortvloeien uit een onverschuldigde betaling, waarvoor geen wettelijke rente verschuldigd is.
Wateroverlast en overheidsaansprakelijkheid: het blijft een lastige combinatie
We hebben steeds vaker te maken met extreme weersomstandigheden. Dit arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch illustreert maar weer eens dat het niet eenvoudig is om een waterbeheerder met succes aansprakelijk te stellen voor de schade die daaruit voortkomt. De zorgplicht van een waterbeheerder wordt veelal – zo ook in deze uitspraak – beoordeeld aan de hand van normen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Hiermee wordt de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uitgedrukt. Volgens het hof kan niet met succes worden betoogd dat niet aan de NBW-normen is voldaan. Interessant aan deze uitspraak is ook dat het hof aanleiding ziet om voorschot te geven aangaande het gestelde causaal verband, terwijl juist is overwogen dat van schending van de zorgplicht geen sprake is. Het hof overweegt ten overvloede dat ook het nemen van zwaardere maatregelen de schade niet zou hebben tegengehouden. De schade had met andere woorden op geen enkele wijze kunnen worden voorkomen.
Formele rechtskracht als escape? Niet als de overheid je op het verkeerde been zet!
Overheidsaansprakelijkheid is vaak een kwestie van lange adem. Zo blijkt ook uit deze zaak waarbij er maar liefst vier beslissingen op bezwaar zijn vernietigd en het uiteindelijk vijf jaar heeft geduurd voordat aan Zicob Vastgoed een omgevingsvergunning werd verleend. Voor de realisatie van haar exploitatieplannen had zij echter ook een huisvestingsvergunning nodig; tegen de weigering van deze vergunning (2014) heeft Zicob geen rechtsmiddelen aangewend. Het verweer van de gemeente laat zich raden: ook bij het meteen verlenen van de omgevingsvergunning (in 2014) had de realisatie niet kunnen worden aangevangen. Dit vanwege de formele rechtskracht van het besluit tot weigering van de huisvestingsvergunning. Tijdens de zitting is echter gebleken, althans de gemeente heeft dit onvoldoende bestreden, dat een ambtenaar Zicob zou hebben afgeraden om tegen de weigering van de huisvestingsvergunning rechtsmiddelen aan te wenden. Daarvoor werd als reden gegeven dat deze vergunning toch niet zou kunnen worden verleend zolang geen omgevingsvergunning zou zijn afgegeven. In deze situatie kan Zicob moeilijk door de gemeente worden verweten dat zij heeft stilgezeten toen de huisvestingsvergunning werd geweigerd.
Civiele rechter gebiedt tot intrekking beroep bij de bestuursrechter
Een niet alledaagse uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De uitspraak gaat over de beroepsprocedure die een stichting aanhangig maakte bij de bestuursrechter. Het beroep van de stichting heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor de bouw van 162 woningen. Met het beroep wil de stichting afdwingen dat versnelling van groenontwikkeling plaatsvindt bij het woningbouwproject. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit doel niet kan worden bereikt met het beroep. Hiernaast constateert de voorzieningenrechter dat het beroep schadelijke gevolgen heeft voor de kopers van de woningen, van wie de hypotheekofferte dreigt te verlopen indien de bestuursrechter in (hoger) beroep niet op korte termijn een uitspraak doet. De voorzieningenrechter oordeelt dat de stichting haar beroep niet had mogen instellen. Door dit wel te doen en door dit beroep te handhaven, maakt de Stichting misbruik van recht en handelt zij onrechtmatig tegenover de kopers. De voorzieningenrechter gebiedt de stichting over te gaan tot intrekking van het beroep bij de bestuursrechter. Wij verwachten dat het hier gaat om een “witte-raaf-uitspraak” (zie ook de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2020). Uit de uitspraak komt naar voren dat de uitzonderlijke omstandigheden van het geval en de betrokken belangen van partijen een beslissende rol hebben gespeeld bij het oordeel van de voorzieningenrechter.
Verjaard of aansprakelijk verklaard?
Eisers hebben in 2015 een koopwoning gekocht met diverse gebreken. De verkopers konden zich met succes beroepen op de ouderdomsclausule. Eisers hebben de gemeente aansprakelijk gesteld. Zij menen dat de vergunde staat van de verschillende vergunningen (laatstelijk in 1982), die door de gemeente zijn verleend, nooit is bereikt als gevolg van falend toezicht van of gebrekkige handhaving door de gemeente. De vraag die in deze procedure wordt opgeworpen is of deze vordering is verjaard. De rechtbank Limburg beantwoordt deze vraag bevestigend. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (art. 3:310 lid 1 BW). De rechtbank overweegt dat daaronder in dit geval de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in strijd met de bouwvergunning, (verleend in 1982) moeten worden verstaan. Na de gereedmelding van die verbouwing moet binnen twee weken daarna een inspectie plaatsvinden. Uiterlijk op dat moment begon de verjaringstermijn volgens de rechtbank te lopen. De rechtbank is van oordeel dat dat het onrechtmatig handelen niet is gelegen in het niet handhaven door de gemeente. De verjaringstermijn loopt niet door zolang er niet gehandhaafd wordt.
De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Ron de Martines, Nathalie Niederer, Emile Euverman en Mels Landzaad.
Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Na het lezen van dit blog bent u weer helemaal up to date binnen het rechtsgebied. In de editie over april 2022 praten we u onder meer bij over de uitspraken die in de afgelopen maand gedaan zijn over overheidsaansprakelijkheid door extreme weersomstandigheden, verjaring (van grond en een rechtsvordering) en de toetsingsbevoegdheid van wettelijke handelsrente. Veel leesplezier!
Kan grond na verjaring worden teruggevorderd, als deze inmiddels is verkocht?
In een bekende uitspraak uit 2017 heeft de Hoge Raad bepaald dat iemand die door verjaring eigenaar van een stuk grond wordt, onrechtmatig kan handelen wanneer zijn bezit niet te goeder trouw is. De voormalig eigenaar kan dan een vordering uit onrechtmatige daad instellen tegen de nieuwe eigenaar. Als schadevergoeding in natura kan dan worden gevorderd dat het stuk grond wordt ‘terug geleverd’. In een recente uitspraak moest de rechtbank Limburg oordelen over een dergelijke vordering. Persoon A was door verjaring, niet toe goeder trouw, eigenaar geworden van een stukje grond van persoon B. Persoon A verkocht dat stukje grond vervolgens aan persoon C. Persoon B, die de eigendom door verjaring had verloren, startte een procedure tegen de koper, C. Hij vorderde levering van het stukje grond. De rechtbank Noord-Holland wees deze vordering af. Persoon C heeft immers niet onrechtmatig gehandeld; het was persoon A die ‘te kwader trouw’ eigenaar was geworden van het stukje grond. Persoon C kon daarom niet worden verplicht om het stukje grond aan persoon A terug te leveren.
Hoge Raad springt in de bres: geen wettelijke handelsrente verschuldigd
In deze uitspraak gaat de Hoge Raad kort en krachtig in op twee aandachtspunten bij het vorderen van wettelijke handelsrente, waarbij het hof het beoordelingskader had miskend. Ten eerste heeft wettelijke handelsrente alleen betrekking op de geldelijke tegenprestatie voor geleverde goederen of diensten op grond van een handelsovereenkomst. Oftewel: de primaire verbintenis. In deze zaak werd echter wettelijke handelsrente gevorderd naar aanleiding van vernietiging van de koopovereenkomst. De verbintenis die daaruit ontstaat is gebaseerd op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) en niet op de overeenkomst als zodanig. Ten tweede had het hof volgens de Hoge Raad uit zichzelf moeten onderzoeken of er wettelijke handelsrente is verschuldigd, ook al is daartegen geen verweer gevoerd. Het hof had de wettelijke rente ten onrechte toegewezen, nu de verbintenissen tot terugbetaling niet gebaseerd zijn op de koopovereenkomsten, maar deze voortvloeien uit een onverschuldigde betaling, waarvoor geen wettelijke rente verschuldigd is.
Wateroverlast en overheidsaansprakelijkheid: het blijft een lastige combinatie
We hebben steeds vaker te maken met extreme weersomstandigheden. Dit arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch illustreert maar weer eens dat het niet eenvoudig is om een waterbeheerder met succes aansprakelijk te stellen voor de schade die daaruit voortkomt. De zorgplicht van een waterbeheerder wordt veelal – zo ook in deze uitspraak – beoordeeld aan de hand van normen van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Hiermee wordt de hoogst toelaatbaar geachte kans op overstroming uitgedrukt. Volgens het hof kan niet met succes worden betoogd dat niet aan de NBW-normen is voldaan. Interessant aan deze uitspraak is ook dat het hof aanleiding ziet om voorschot te geven aangaande het gestelde causaal verband, terwijl juist is overwogen dat van schending van de zorgplicht geen sprake is. Het hof overweegt ten overvloede dat ook het nemen van zwaardere maatregelen de schade niet zou hebben tegengehouden. De schade had met andere woorden op geen enkele wijze kunnen worden voorkomen.
Formele rechtskracht als escape? Niet als de overheid je op het verkeerde been zet!
Overheidsaansprakelijkheid is vaak een kwestie van lange adem. Zo blijkt ook uit deze zaak waarbij er maar liefst vier beslissingen op bezwaar zijn vernietigd en het uiteindelijk vijf jaar heeft geduurd voordat aan Zicob Vastgoed een omgevingsvergunning werd verleend. Voor de realisatie van haar exploitatieplannen had zij echter ook een huisvestingsvergunning nodig; tegen de weigering van deze vergunning (2014) heeft Zicob geen rechtsmiddelen aangewend. Het verweer van de gemeente laat zich raden: ook bij het meteen verlenen van de omgevingsvergunning (in 2014) had de realisatie niet kunnen worden aangevangen. Dit vanwege de formele rechtskracht van het besluit tot weigering van de huisvestingsvergunning. Tijdens de zitting is echter gebleken, althans de gemeente heeft dit onvoldoende bestreden, dat een ambtenaar Zicob zou hebben afgeraden om tegen de weigering van de huisvestingsvergunning rechtsmiddelen aan te wenden. Daarvoor werd als reden gegeven dat deze vergunning toch niet zou kunnen worden verleend zolang geen omgevingsvergunning zou zijn afgegeven. In deze situatie kan Zicob moeilijk door de gemeente worden verweten dat zij heeft stilgezeten toen de huisvestingsvergunning werd geweigerd.
Civiele rechter gebiedt tot intrekking beroep bij de bestuursrechter
Een niet alledaagse uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland. De uitspraak gaat over de beroepsprocedure die een stichting aanhangig maakte bij de bestuursrechter. Het beroep van de stichting heeft betrekking op een omgevingsvergunning voor de bouw van 162 woningen. Met het beroep wil de stichting afdwingen dat versnelling van groenontwikkeling plaatsvindt bij het woningbouwproject. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit doel niet kan worden bereikt met het beroep. Hiernaast constateert de voorzieningenrechter dat het beroep schadelijke gevolgen heeft voor de kopers van de woningen, van wie de hypotheekofferte dreigt te verlopen indien de bestuursrechter in (hoger) beroep niet op korte termijn een uitspraak doet. De voorzieningenrechter oordeelt dat de stichting haar beroep niet had mogen instellen. Door dit wel te doen en door dit beroep te handhaven, maakt de Stichting misbruik van recht en handelt zij onrechtmatig tegenover de kopers. De voorzieningenrechter gebiedt de stichting over te gaan tot intrekking van het beroep bij de bestuursrechter. Wij verwachten dat het hier gaat om een “witte-raaf-uitspraak” (zie ook de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 26 juni 2020). Uit de uitspraak komt naar voren dat de uitzonderlijke omstandigheden van het geval en de betrokken belangen van partijen een beslissende rol hebben gespeeld bij het oordeel van de voorzieningenrechter.
Verjaard of aansprakelijk verklaard?
Eisers hebben in 2015 een koopwoning gekocht met diverse gebreken. De verkopers konden zich met succes beroepen op de ouderdomsclausule. Eisers hebben de gemeente aansprakelijk gesteld. Zij menen dat de vergunde staat van de verschillende vergunningen (laatstelijk in 1982), die door de gemeente zijn verleend, nooit is bereikt als gevolg van falend toezicht van of gebrekkige handhaving door de gemeente. De vraag die in deze procedure wordt opgeworpen is of deze vordering is verjaard. De rechtbank Limburg beantwoordt deze vraag bevestigend. Een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart in ieder geval door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt (art. 3:310 lid 1 BW). De rechtbank overweegt dat daaronder in dit geval de uitvoering van de bouwwerkzaamheden in strijd met de bouwvergunning, (verleend in 1982) moeten worden verstaan. Na de gereedmelding van die verbouwing moet binnen twee weken daarna een inspectie plaatsvinden. Uiterlijk op dat moment begon de verjaringstermijn volgens de rechtbank te lopen. De rechtbank is van oordeel dat dat het onrechtmatig handelen niet is gelegen in het niet handhaven door de gemeente. De verjaringstermijn loopt niet door zolang er niet gehandhaafd wordt.
De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Ron de Martines, Nathalie Niederer, Emile Euverman en Mels Landzaad.