Actualiteiten overheidsprivaatrecht – maart 2022

11 april 2022 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer de uitspraken over zelfbewoningsplichten, over de juridische aanvaardbaarheid van de avondklok, en over beperkingen aan de contractsvrijheid van een overheidslichaam.

Schipper mag ik overvaren? Nee, niet meer bij extreem laag water

Een veerdienst maakt bij extreem laag water gebruik van een lage veerstoep om de oever te kunnen bereiken. In 2011 heeft de gemeente de stortstenen van de lage veerstoep weggehaald en niet meer teruggelegd. Daardoor kan de veerdienst bij extreem laag water de oever niet meer bereiken. Tussen de veerdienst en de gemeente staat niet ter discussie dat de veerdienst recht heeft op schadevergoeding, maar wel in welke vorm die moet geschieden. Volgens de veerdienst kan de gemeente namelijk gehouden worden tot herstel van de veerstoep. Daar gaat het hof Arnhem-Leeuwarden echter niet in mee. Herstel van de veerstoep zou namelijk plaats moeten vinden bij extreem laag water, dat naar verwachting weinig voorkomt. Daardoor is niet alleen de kans op omzetderving van de veerdienst klein, maar ook zou dit betekenen dat de gemeente steeds een aannemer paraat zou moeten hebben staan bij (dreigend) extreem laag water, zodat de veerstoep kan worden aangelegd. Onder die omstandigheden kan niet gevergd worden dat de gemeente de veerstoep herstelt. Het hof veroordeelt de gemeente tot vergoeding van de omzetderving die de veerdienst lijdt bij extreem laag water.

Amsterdamse erfpacht en de zelfbewoningsplicht

Om de Amsterdamse woningmarkt toegankelijk te houden voor particulieren, wordt grond uitgegeven in erfpacht onder de voorwaarde dat de erfpachter daar eerst zelf minimaal 4,5 jaar gaat wonen.  De gemeente heeft in dit geval een erfpachtovereenkomst gesloten met een vader. Later bleek echter dat die vader niet in een goede financiële positie verkeert. De enige reden dat hij de grond kon betalen, is omdat hij een flinke lening had afgesloten bij zijn dochter en schoonzoon, waarbij zij hadden afgesproken dat de vader pas na vijf jaar rente zou zijn verschuldigd. Bovendien konden zijn dochter en schoonzoon zich zelf niet meer inschrijven op het kavel. Onder die omstandigheden vermoedt de gemeente dat de vader slechts als stroman optreedt om zijn dochter en schoonzoon aan een woning in Amsterdam te helpen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam oordeelt dat er een gerede kans is dat in een bodemprocedure de gemeente daarin gelijk zal krijgen. De bedoeling van de zelfbewoningsplicht is dat de intentie bestaat om een kavel voor de lange termijn zelf te gaan bewonen. De vordering van de vader die ertoe strekt dat de gemeente het perceel aan hem in erfpacht uitgeeft, wordt afgewezen.

Ontheffing zelfbewoningsplicht door werkaanbod ver weg?

Een zzp’er verklaart in de koopovereenkomst voor zijn woning dat hij minstens twee jaar in de betreffende woning zal wonen. In de bijbehorende voorwaarden staat opgenomen dat die zzp’er om ontheffing van die zelfbewoningsplicht kan verzoeken, indien er een verandering van zijn werkkring plaatsvindt waardoor hij redelijkerwijs uit de gemeente moet verhuizen. Niet lang daarna krijgt hij een gunstig werkaanbod voor een project voor onbepaalde tijd, op 115 kilometer afstand van zijn woning. De zzp’er meent dat daarmee sprake is van verandering van zijn werkkring, en verzoekt om ontheffing van de zelfbewoningsplicht. De gemeente wijst dat verzoek af en dat doet zij volgens de rechtbank Midden-Nederland terecht. De zzp’er doet hetzelfde werk als bij het aangaan van de overeenkomst en doet dat ook nog steeds als zzp’er. Hij heeft zelf in de hand welk werk hij aanneemt en voor welke klussen hij bedankt. In die afweging kan hij ook meenemen dat hij een verplichting is aangegaan met de gemeente. De opgelegde boete (€50.000,-) is bovendien niet strijdig met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De zzp’er wist waar hij aan toe was, maar koos er toch voor de woning te verkopen. De vordering wordt afgewezen.

Duidelijkheid over de avondklok

Op 18 maart 2022 deed Hoge Raad uitspraak in de ‘avondklokzaken’ die door stichting Viruswaarheid zijn gestart naar aanleiding van de avondklok van begin 2021. De avondklok was ingesteld op basis van artikel 8, eerste en derde lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg) in combinatie met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 (de Tijdelijke Regeling). Deze regeling voorziet erin dat wanneer buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken er bepaalde bevoegdheden aan het openbaar gezag toekomen. Een van die bevoegdheden is het instellen van een avondklok. Een kort geding van Viruswaarheid werd op 16 februari 2021 door de voorzieningenrechter Den Haag toegewezen (lees hier ons blog over deze uitspraak), maar het gerechtshof Den Haag vernietigde dat oordeel later. De Hoge Raad laat de uitspraak van het hof in stand. De Wbbbg gaf voldoende grondslag voor het instellen van de avondklok. Daarbij is van belang dat de Wbbbg geen omschrijving van de begrippen ‘buitengewone omstandigheden’ en ‘openbare orde en veiligheid’ bevat. De beperkte uitleg van de begrippen door Viruswaarheid wordt dan ook niet gevolgd. Ook was het niet noodzakelijk om een spoedwet aan het parlement voor te leggen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Viruswaarheid.

Voorzieningenrechter schorst vonnis van het Gerechtshof vanwege belangenafweging

Een vonnis dat onmiddellijk kan worden uitgevoerd laat onverlet dat de voorzieningenrechter een belangenafweging kan maken tussen onmiddellijke tenuitvoerlegging en het eerst afwachten van hoger beroep of cassatie. In deze zaak zijn eisers bevraagd naar een integriteitsonderzoek (Bibob) waarvoor een geheimhoudingsplicht geldt. Zij doen een beroep op het verschoningsrecht, dat door de rechter-commissaris wordt gehonoreerd maar in hoger beroep wordt afgewezen. Eisers hebben daaropvolgend een kort geding gestart teneinde voorlopig te verhinderen dat zij moeten verklaren over het Bibob-onderzoek. De voorzieningenrechter sluit aan bij een overzichtsuitspraak van de Hoge Raad en overweegt dat het vonnis door het Gerechtshof niet is gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft daarom de ruimte om een belangenafweging te maken die in het voordeel van eisers uitvalt. Over de reikwijdte van de geheimhoudingsplicht kan namelijk verschillend worden gedacht; het ligt in de rede deze fundamentele rechtsvraag eerst aan de Hoge Raad voor leggen, voordat het vonnis daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij speelt een rol dat een eenmaal gedane verklaring (waarmee de geheimhoudingsplicht wordt geschonden) niet meer kan worden teruggedraaid.

Contractsvrijheid beperkt door algemene beginselen van behoorlijk bestuur

In het Nederlands contractenrecht geldt als uitgangspunt dat partijen zelf mogen bepalen of ze een overeenkomst aangaan, en zo ja met welke inhoud. Uit een uitspraak van het Hof Den Bosch blijkt dat die vrijheid voor overheidslichamen beperkt kan worden op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De procedure betreft onderhandelingen tussen een waterschap en een zittende erfpachter over een nieuwe erfpachtovereenkomst. Het hof oordeelt dat het waterschap bij het doen van een aanbod tot (her)uitgifte is gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de redelijkheid en billijkheid. Het waterschap moet daarom een redelijk aanbod doen en moet daarbij rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van de zittende erfpachter. Het hof geeft het waterschap een aantal concrete aanwijzingen over de inhoud van een redelijk aanbod. Zo moet het waterschap – bijvoorbeeld – een ‘toegroeiregeling’ hanteren, zodat de veel hogere nieuwe canon niet in één keer ingaat, en moet het waterschap rekening houden met de financierbaarheid van het erfpachtrecht voor de erfpachter.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Floris van de Pol, Mariëtta Buitenhuis, Nathalie Niederer en  Ron de Martines.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven