Actualiteiten overheidsprivaatrecht – mei 2020

 9 juni 2020 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Deze maand onder meer de eerste uitspraken over de betekenis van de Coronacrisis voor gesloten contracten, een arrest over de doorkruisingsleer en een uitspraak over de Fipronilaffaire.

  1. Staat niet aansprakelijk jegens vermoedelijke fipronilverspreiders

In het najaar van 2016 ontving de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een melding van het gebruik van het (verboden) bestrijdingsmiddel fipronil in de pluimveesector. Omdat een te hoog fipronil gehalte schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid, start de NVWA direct een strafrechtelijk onderzoek. Volgens Chickfriend en Chickclean – die momenteel zelf onderwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek naar fipronilverspreiding – had de NVWA echter onmiddellijk (bestuursrechtelijk) moeten optreden. Dit om verdere verspreiding van fipronilgebruik te voorkomen. Vanwege dit vermeende toezichtsfalen zou de staat, en niet zijzelf, aansprakelijk zijn voor de ontstane “fipronilcrisis”. Het betoog slaagt niet. Evenals de Rechtbank Den Haag vorig jaar, komt nu ook de Rechtbank Gelderland in een uitspraak van 20 mei 2020 tot het oordeel dat geen sprake is van falend toezicht door de NVWA. Hoewel achteraf anders is gebleken, was de grootschalige overtreding van de levensmiddelenwetgeving volgens de Rechtbank niet voorzienbaar voor de NVWA.

  1. Schadevergoeding in de vorm van winstafdracht

Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde over een vordering tot winstafdracht, die was ingesteld door Natuurmonumenten. Zij had een horeca-pand verhuurd aan een vof. Na enkele jaren ging de vof het pand onderverhuren aan twee voormalige werkneemsters. Dit levert een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. Vervolgens vordert Natuurmonumenten dat de vof wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de winst die de vof heeft gemaakt met de onderverhuur (op grond van artikel 6:104 BW). Het hof wijst deze vordering af, omdat Natuurmonumenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige schade heeft geleden. In dat geval is geen plaats voor winstafdracht. In het bijzonder heeft Natuurmonumenten niet aannemelijk gemaakt dat zij het pand – zonder de tekortkoming - tegen een hogere huurprijs zou zijn gaan verhuren aan de voormalige werkneemsters van de vof. Volgens het hof zou het pand – na een indeplaatsstelling – voor dezelfde huurprijs zijn verhuurd.

  1. Artikel 6.16 Wro is niet van toepassing op posterieure overeenkomsten

Op grond van artikel 6.16 Wro kan een gemeente over de band van een exploitatieplan exploitatiebijdragen vragen ter hoogte van maximaal de waarde van de baten van de ontwikkeling. Stijgen de kosten van de ontwikkeling boven de opbrengsten uit, dan draagt de gemeente het exploitatietekort. Deze regel staat bekend als ‘macro-aftopping’. Is deze regel ook van toepassing op posterieure overeenkomsten? Nee, zo oordeelde het Hof Den Haag. Waar bij publiekrechtelijk kostenverhaal de te betalen bijdragen nog kunnen wijzigen als gevolg van wijziging van het exploitatieplan, fixeren partijen bij een posterieure overeenkomst juist het bedrag dat betaald moet worden (behalve als er een verrekenbeding overeengekomen is). Het bedrag dat partijen in de posterieure overeenkomst overeengekomen zijn, moet dus gewoon betaald worden. Voor een aanpassing van dit bedrag vanwege het bepaalde in artikel 6.16 Wro is geen ruimte.

  1. Aansprakelijkheid en toezicht op de bouw

Een vonnis van de Rechtbank Gelderland gaat over de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor schade als gevolg van bouw- en sloopwerkzaamheden. Deze werkzaamheden waren verricht in opdracht van de buurman van de eisende partij. De rechtbank wijst de vordering af, omdat formele rechtskracht toekomt aan de besluiten tot verlening van de sloop- en bouwvergunning. Hierop stuiten allerlei stellingen van de eiser af, waaronder de stelling dat de gemeente een nulmeting had moeten laten uitvoeren en om een sonderingsrapport had moeten vragen. Eiser kan de gemeente niet verwijten dat zij de bouw niet heeft stilgelegd, omdat hij daarom had kunnen verzoeken en daarover had kunnen procederen bij de bestuursrechter. De gemeente kan ook niet worden verweten dat zij niet handhavend heeft opgetreden, omdat eiser niet heeft aangewezen welke norm zou zijn overtreden. Het mogelijk veroorzaken van een zaakbeschadiging door derden, die beschikken over een vergunning, geeft daartoe geen aanleiding.

  1. Niet-saneren kan in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer te betrachten zorgvuldigheid, maar dat is in dit geval onvoldoende onderbouwd

In dit arrest heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat appellant zich niet maatschappelijk onbetamelijk heeft gedragen jegens geïntimeerden door niet voor 2012 maatregelen te treffen tot verwijdering van de bodemverontreiniging. Bij beantwoording van de vraag of appellant kan worden verweten dat hij zich maatschappelijk onbetamelijk heeft gedragen – door een gevaarlijke situatie te laten voortduren die hij niet zelf heeft veroorzaakt – is naast bekendheid met de bodemverontreiniging en de verspreiding daarvan bepalend de dreiging van geestelijk of lichamelijk letsel, de mogelijkheid en noodzaak om daadwerkelijk iets te doen en de reële verhouding tussen moeite en kosten en het gevaar. Naar het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was in dit geval onvoldoende concreet onderbouwd dat appellant zich maatschappelijk onbetamelijk had gedragen. Artikel 13 van de Wet Bodembescherming mist hier toepassing, omdat de bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is ontstaan (lees: er was sprake van een historische verontreiniging) en zich geen nieuw geval van verontreiniging heeft voorgedaan.

  1. Verhaal van meerkosten bij onjuiste belastingaangiften is onaanvaardbare doorkruising van wetgeving rond belastingheffing en -invordering

Verweerder, een belastingadviseur, heeft voor cliënten opzettelijke een groot aantal onjuiste belastingaangiften gedaan. De onjuiste aangiften hebben tot veel extra werkzaamheden voor de Staat geleid en die extra kosten wenst zij nu op verweerder te verhalen op grond van de onrechtmatige daad. Zonder succes echter, want de Hoge Raad meent dat een dergelijke verhaalsactie een onaanvaardbare doorkruising vormt van de wetgeving rond belastingheffing en -invordering als neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelasting en de Invorderingswet 1990. Had de wetgever verhaal van meerkosten door onjuiste belastingaangiften wenselijk geacht, zo overweegt de Hoge Raad, dan had het voor de hand gelegen dat hij hiervoor een regeling had getroffen die berust op een uniforme berekening, vaststelling en wijze van invordering. Nu een dergelijke regeling ontbreekt, moet worden aangenomen dat verhaal van deze meerkosten op privaatrechtelijke grondslag een onaanvaardbare doorkruising zou vormen van de publiekrechtelijke regeling van de belastingheffing en – invordering. 

  1. Tijdig waarschuwen voor een overstroming

Begin januari 2011 is de Roer door een hoge waterstand buiten zijn oevers getreden. De percelen van appellant zijn hierdoor overstroomd. Het Waterschap Limburg en de gemeente Roerdalen acht het gerechtshof 's-Hertogenbosch echter niet aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Zij hebben namelijk niet onrechtmatig gehandeld, omdat zij voldoende actie en/of inspanning hebben verricht om appellant te informeren/waarschuwen. De gemeente heeft bijvoorbeeld brieven opgesteld om de bewoners die woonachtig zijn in een inundatiegebied, te informeren/waarschuwen. Deze brieven zijn persoonlijk bezorgd. Omdat de percelen van appellant niet bereikt konden worden (doordat de toegangsweg blank stond), heeft de burgemeester appellant zonder succes meerdere malen telefonisch trachten te bereiken. De informatie waarover appellant beschikte vormde volgens het gerechtshof voldoende aanleiding om terug te keren naar zijn percelen om zijn eigendommen te beschermen. In dat geval zou de schade zijn voorkomen. Op verzoek van appellant konden namelijk tijdig zandzakken geleverd en geplaatst worden.

  1. Openbare weg of buurweg?

In een uitspraak van de rechtbank Gelderland staat de juridische status centraal van een weg die gelegen is op verschillende percelen in particulier eigendom. Ondanks dat er geen overheid betrokken is als procespartij, kan deze uitspraak ook voor de overheidspraktijk relevant zijn. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een openbare weg. Volgens de jurisprudentie is alleen sprake van een ‘weg’ als die een functie vervult ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en dus naar zijn aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dient. Van een dergelijke algemene verkeersfunctie is in dit geval niet gebleken. Van een buurweg is wel sprake. Dat is een figuur uit het oud BW, die onder het nieuw BW niet meer gevestigd kan worden. Bij de inwerkingtreding van het nieuw BW bleven bestaande buurwegen echter gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de weg al sinds jaar en dag wordt gebruikt door de eigenaren van de verschillende percelen. De weg is dus aan verscheidenen buren gemeen, en is daarmee een buurweg.

  1. De Coronacrisis en gesloten contracten

Er zijn veel blogs geschreven over de vraag welk gevolg de Coronacrisis voor gesloten contracten zou kunnen hebben. Inmiddels zijn ook de eerste uitspraken verschenen waarin deze vraag centraal stond, zoals deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam en deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel. In beide zaken wordt zonder succes een beroep gedaan op artikel 6:258 BW. De Rechtbank Amsterdam lijkt te overwegen dat de Coronacrisis wel een onvoorziene omstandigheid vormt (“uitzonderlijke omstandigheid […] die geen van partijen heeft kunnen voorzien”), maar overweegt vervolgens dat die omstandigheid voor rekening en risico van de gedaagde moet blijven en dus niet tot aanpassing of (gedeeltelijke) ontbinding van het contract leidt. Daarbij speelt ook mee dat partijen geen financieringsvoorbehoud zijn overeengekomen en dat gedaagde zich, als professionele vastgoedbelegger, bewust moet zijn geweest van de risico’s daarvan. De Rechtbank Overijssel heeft in het midden gelaten of de Coronacrisis een onvoorziene omstandigheid kan vormen maar leidt uit de risicoverdeling die in het contract besloten ligt af dat eventuele onvoorziene omstandigheden die gevolgen hebben voor de realisatie van de bouw, voor rekening van de gedaagde zijn (zie in dat verband ook deze uitspraak van de Netherlands Commercial Court over de contractuele risicoverdeling en de “share the pain”-aanpak). Eventuele problemen met de totstandbrenging van de financiering van de koopsom komen voor rekening van gedaagde als koper, zeker nu het een professionele projectontwikkelaar betreft.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Emile Euverman, Stefan van de Sande, Burcu Özdemir, Ron de Martines en Emma van der Ploeg. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Deze maand onder meer de eerste uitspraken over de betekenis van de Coronacrisis voor gesloten contracten, een arrest over de doorkruisingsleer en een uitspraak over de Fipronilaffaire.

  1. Staat niet aansprakelijk jegens vermoedelijke fipronilverspreiders

In het najaar van 2016 ontving de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een melding van het gebruik van het (verboden) bestrijdingsmiddel fipronil in de pluimveesector. Omdat een te hoog fipronil gehalte schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid, start de NVWA direct een strafrechtelijk onderzoek. Volgens Chickfriend en Chickclean – die momenteel zelf onderwerp zijn van een strafrechtelijk onderzoek naar fipronilverspreiding – had de NVWA echter onmiddellijk (bestuursrechtelijk) moeten optreden. Dit om verdere verspreiding van fipronilgebruik te voorkomen. Vanwege dit vermeende toezichtsfalen zou de staat, en niet zijzelf, aansprakelijk zijn voor de ontstane “fipronilcrisis”. Het betoog slaagt niet. Evenals de Rechtbank Den Haag vorig jaar, komt nu ook de Rechtbank Gelderland in een uitspraak van 20 mei 2020 tot het oordeel dat geen sprake is van falend toezicht door de NVWA. Hoewel achteraf anders is gebleken, was de grootschalige overtreding van de levensmiddelenwetgeving volgens de Rechtbank niet voorzienbaar voor de NVWA.

  1. Schadevergoeding in de vorm van winstafdracht

Het Hof ’s-Hertogenbosch oordeelde over een vordering tot winstafdracht, die was ingesteld door Natuurmonumenten. Zij had een horeca-pand verhuurd aan een vof. Na enkele jaren ging de vof het pand onderverhuren aan twee voormalige werkneemsters. Dit levert een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst op. Vervolgens vordert Natuurmonumenten dat de vof wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van de winst die de vof heeft gemaakt met de onderverhuur (op grond van artikel 6:104 BW). Het hof wijst deze vordering af, omdat Natuurmonumenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij enige schade heeft geleden. In dat geval is geen plaats voor winstafdracht. In het bijzonder heeft Natuurmonumenten niet aannemelijk gemaakt dat zij het pand – zonder de tekortkoming - tegen een hogere huurprijs zou zijn gaan verhuren aan de voormalige werkneemsters van de vof. Volgens het hof zou het pand – na een indeplaatsstelling – voor dezelfde huurprijs zijn verhuurd.

  1. Artikel 6.16 Wro is niet van toepassing op posterieure overeenkomsten

Op grond van artikel 6.16 Wro kan een gemeente over de band van een exploitatieplan exploitatiebijdragen vragen ter hoogte van maximaal de waarde van de baten van de ontwikkeling. Stijgen de kosten van de ontwikkeling boven de opbrengsten uit, dan draagt de gemeente het exploitatietekort. Deze regel staat bekend als ‘macro-aftopping’. Is deze regel ook van toepassing op posterieure overeenkomsten? Nee, zo oordeelde het Hof Den Haag. Waar bij publiekrechtelijk kostenverhaal de te betalen bijdragen nog kunnen wijzigen als gevolg van wijziging van het exploitatieplan, fixeren partijen bij een posterieure overeenkomst juist het bedrag dat betaald moet worden (behalve als er een verrekenbeding overeengekomen is). Het bedrag dat partijen in de posterieure overeenkomst overeengekomen zijn, moet dus gewoon betaald worden. Voor een aanpassing van dit bedrag vanwege het bepaalde in artikel 6.16 Wro is geen ruimte.

  1. Aansprakelijkheid en toezicht op de bouw

Een vonnis van de Rechtbank Gelderland gaat over de vraag of de gemeente aansprakelijk is voor schade als gevolg van bouw- en sloopwerkzaamheden. Deze werkzaamheden waren verricht in opdracht van de buurman van de eisende partij. De rechtbank wijst de vordering af, omdat formele rechtskracht toekomt aan de besluiten tot verlening van de sloop- en bouwvergunning. Hierop stuiten allerlei stellingen van de eiser af, waaronder de stelling dat de gemeente een nulmeting had moeten laten uitvoeren en om een sonderingsrapport had moeten vragen. Eiser kan de gemeente niet verwijten dat zij de bouw niet heeft stilgelegd, omdat hij daarom had kunnen verzoeken en daarover had kunnen procederen bij de bestuursrechter. De gemeente kan ook niet worden verweten dat zij niet handhavend heeft opgetreden, omdat eiser niet heeft aangewezen welke norm zou zijn overtreden. Het mogelijk veroorzaken van een zaakbeschadiging door derden, die beschikken over een vergunning, geeft daartoe geen aanleiding.

  1. Niet-saneren kan in strijd zijn met de in het maatschappelijk verkeer te betrachten zorgvuldigheid, maar dat is in dit geval onvoldoende onderbouwd

In dit arrest heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald dat appellant zich niet maatschappelijk onbetamelijk heeft gedragen jegens geïntimeerden door niet voor 2012 maatregelen te treffen tot verwijdering van de bodemverontreiniging. Bij beantwoording van de vraag of appellant kan worden verweten dat hij zich maatschappelijk onbetamelijk heeft gedragen – door een gevaarlijke situatie te laten voortduren die hij niet zelf heeft veroorzaakt – is naast bekendheid met de bodemverontreiniging en de verspreiding daarvan bepalend de dreiging van geestelijk of lichamelijk letsel, de mogelijkheid en noodzaak om daadwerkelijk iets te doen en de reële verhouding tussen moeite en kosten en het gevaar. Naar het oordeel van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden was in dit geval onvoldoende concreet onderbouwd dat appellant zich maatschappelijk onbetamelijk had gedragen. Artikel 13 van de Wet Bodembescherming mist hier toepassing, omdat de bodemverontreiniging voor 1 januari 1987 is ontstaan (lees: er was sprake van een historische verontreiniging) en zich geen nieuw geval van verontreiniging heeft voorgedaan.

  1. Verhaal van meerkosten bij onjuiste belastingaangiften is onaanvaardbare doorkruising van wetgeving rond belastingheffing en -invordering

Verweerder, een belastingadviseur, heeft voor cliënten opzettelijke een groot aantal onjuiste belastingaangiften gedaan. De onjuiste aangiften hebben tot veel extra werkzaamheden voor de Staat geleid en die extra kosten wenst zij nu op verweerder te verhalen op grond van de onrechtmatige daad. Zonder succes echter, want de Hoge Raad meent dat een dergelijke verhaalsactie een onaanvaardbare doorkruising vormt van de wetgeving rond belastingheffing en -invordering als neergelegd in de Algemene wet inzake rijksbelasting en de Invorderingswet 1990. Had de wetgever verhaal van meerkosten door onjuiste belastingaangiften wenselijk geacht, zo overweegt de Hoge Raad, dan had het voor de hand gelegen dat hij hiervoor een regeling had getroffen die berust op een uniforme berekening, vaststelling en wijze van invordering. Nu een dergelijke regeling ontbreekt, moet worden aangenomen dat verhaal van deze meerkosten op privaatrechtelijke grondslag een onaanvaardbare doorkruising zou vormen van de publiekrechtelijke regeling van de belastingheffing en – invordering. 

  1. Tijdig waarschuwen voor een overstroming

Begin januari 2011 is de Roer door een hoge waterstand buiten zijn oevers getreden. De percelen van appellant zijn hierdoor overstroomd. Het Waterschap Limburg en de gemeente Roerdalen acht het gerechtshof 's-Hertogenbosch echter niet aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Zij hebben namelijk niet onrechtmatig gehandeld, omdat zij voldoende actie en/of inspanning hebben verricht om appellant te informeren/waarschuwen. De gemeente heeft bijvoorbeeld brieven opgesteld om de bewoners die woonachtig zijn in een inundatiegebied, te informeren/waarschuwen. Deze brieven zijn persoonlijk bezorgd. Omdat de percelen van appellant niet bereikt konden worden (doordat de toegangsweg blank stond), heeft de burgemeester appellant zonder succes meerdere malen telefonisch trachten te bereiken. De informatie waarover appellant beschikte vormde volgens het gerechtshof voldoende aanleiding om terug te keren naar zijn percelen om zijn eigendommen te beschermen. In dat geval zou de schade zijn voorkomen. Op verzoek van appellant konden namelijk tijdig zandzakken geleverd en geplaatst worden.

  1. Openbare weg of buurweg?

In een uitspraak van de rechtbank Gelderland staat de juridische status centraal van een weg die gelegen is op verschillende percelen in particulier eigendom. Ondanks dat er geen overheid betrokken is als procespartij, kan deze uitspraak ook voor de overheidspraktijk relevant zijn. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een openbare weg. Volgens de jurisprudentie is alleen sprake van een ‘weg’ als die een functie vervult ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en dus naar zijn aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dient. Van een dergelijke algemene verkeersfunctie is in dit geval niet gebleken. Van een buurweg is wel sprake. Dat is een figuur uit het oud BW, die onder het nieuw BW niet meer gevestigd kan worden. Bij de inwerkingtreding van het nieuw BW bleven bestaande buurwegen echter gehandhaafd. De rechtbank oordeelt dat de weg al sinds jaar en dag wordt gebruikt door de eigenaren van de verschillende percelen. De weg is dus aan verscheidenen buren gemeen, en is daarmee een buurweg.

  1. De Coronacrisis en gesloten contracten

Er zijn veel blogs geschreven over de vraag welk gevolg de Coronacrisis voor gesloten contracten zou kunnen hebben. Inmiddels zijn ook de eerste uitspraken verschenen waarin deze vraag centraal stond, zoals deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam en deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel. In beide zaken wordt zonder succes een beroep gedaan op artikel 6:258 BW. De Rechtbank Amsterdam lijkt te overwegen dat de Coronacrisis wel een onvoorziene omstandigheid vormt (“uitzonderlijke omstandigheid […] die geen van partijen heeft kunnen voorzien”), maar overweegt vervolgens dat die omstandigheid voor rekening en risico van de gedaagde moet blijven en dus niet tot aanpassing of (gedeeltelijke) ontbinding van het contract leidt. Daarbij speelt ook mee dat partijen geen financieringsvoorbehoud zijn overeengekomen en dat gedaagde zich, als professionele vastgoedbelegger, bewust moet zijn geweest van de risico’s daarvan. De Rechtbank Overijssel heeft in het midden gelaten of de Coronacrisis een onvoorziene omstandigheid kan vormen maar leidt uit de risicoverdeling die in het contract besloten ligt af dat eventuele onvoorziene omstandigheden die gevolgen hebben voor de realisatie van de bouw, voor rekening van de gedaagde zijn (zie in dat verband ook deze uitspraak van de Netherlands Commercial Court over de contractuele risicoverdeling en de “share the pain”-aanpak). Eventuele problemen met de totstandbrenging van de financiering van de koopsom komen voor rekening van gedaagde als koper, zeker nu het een professionele projectontwikkelaar betreft.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Emile Euverman, Stefan van de Sande, Burcu Özdemir, Ron de Martines en Emma van der Ploeg. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meld u zich dan per e-mail aan.

Gerelateerde expertises