Bestuurdersaansprakelijkheid in het licht van de uitvoeringswet richtlijn jaarrekening

 22 april 2016 | Blog

Door inwerkingtreding van de Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening (de 'Uitvoeringswet') is een aantal wijzigingen ingevoerd ten aanzien van de publicatie- en deponeringsvoorschriften voor jaarrekeningen van ondernemingen. Deze Uitvoeringswet voorziet in de implementatie van een Europese richtlijn (2013/34/EU) in het Burgerlijk Wetboek. De wijzigingen zijn verplicht van toepassing op jaarrekeningen die worden opgesteld voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016, maar ondernemingen mogen het nieuwe regime ook van toepassing verklaren op jaarrekeningen over boekjaren met een eerder aanvangstijdstip. De wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften kunnen ook gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In geval van een faillissement van een rechtspersoon zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort indien sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op een dergelijk wijze zou hebben gehandeld. Het boedeltekort bestaat uit alle schulden, inclusief de faillissementskosten, die niet uit de boedel kunnen worden voldaan. De bewijslast voor zowel het kennelijk onbehoorlijk bestuur als het aannemelijk zijn dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is rust in beginsel op de curator. Echter, in geval van schending van de publicatie- en deponeringsvoorschriften in de rechtens relevante periode van drie jaren voorafgaand aan het faillissement zijn twee wettelijke vermoedens van toepassing. Ten eerste het (onweerlegbare) vermoeden dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ten tweede het (weerlegbare) vermoeden dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Bestuurders kunnen dit laatste vermoeden weerleggen door aannemelijk te maken dat er een andere belangrijke oorzaak van het faillissement is. In dat geval is het weer aan de curator om te bewijzen dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur ook een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

Publicatie- en deponeringsvoorschriften
Op grond van het voorgaande is duidelijk dat schending van de publicatie- en deponeringsvoorschriften door een rechtspersoon ernstige gevolgen kan hebben voor de bestuurders in geval van een faillissement. Het is daarom van groot belang dat men zich rekenschap geeft van de wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften.

Voor 1 januari 2016 dienden jaarrekeningen te worden opgemaakt binnen vijf (besloten en naamloze vennootschappen) of zes (verenigingen, coörperaties en stichtingen) maanden na afloop van het boekjaar. Hoewel de initiële termijn voor het opmaken van jaarrekeningen ongewijzigd blijft, wordt de verlengingstermijn met een maand verkort. Dit betekent dat de algemene vergadering van een besloten of naamloze vennootschap de termijn voor het opmaken van jaarrekeningen kan verlengen met vijf maanden na het verstrijken van de initiële termijn van vijf maanden. Voor verenigingen, coöperaties en stichtingen blijft de initiële opmaaktermijn zes maanden en wordt de mogelijke verleningstermijn verkort van vijf naar vier maanden. Nadat de jaarrekening is opgemaakt dient die binnen twee maanden door het bevoegde orgaan (bijvoorbeeld de algemene vergadering) te worden vastgesteld. In beginsel dient de vastgestelde jaarrekening binnen acht dagen gedeponeerd te worden bij de Kamer van Koophandel, maar voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet uiterlijk dertien maanden na afloop van het betreffende boekjaar.  Met de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet is de uiterste termijn voor deponering van de jaarrekening voor alle rechtspersonen verkort van dertien naar twaalf maanden na afloop van het boekjaar!

Niet alleen zijn de publicatievoorschriften gewijzigd, maar ook de voorschriften met betrekking tot wat gedeponeerd moet worden. Aan welke voorschriften een jaarrekening moet voldoen is afhankelijk van de grootte van de onderneming: hoe groter de onderneming, hoe meer informatie gepubliceerd dient te worden. Tot aan de implementatie van de Uitvoeringswet werden ondernemingen in drie categorieën ingedeeld; de kleine, de middelgrote en de grote rechtspersoon. Om in een bepaalde categorie te vallen moest gedurende twee achtereenvolgende jaren tenminste aan twee van de drie relevante criteria (waarde van activa, netto omzet, aantal werknemers) te worden voldaan. De Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening voorziet zowel in een verhoging van de grensbedragen van deze drie categorieën als in de introductie van een nieuwe categorie: de micro-onderneming. Micro-ondernemingen hoeven aan minder eisen te voldoen dan de huidige kleine rechtspersoon: een zeer summiere balans en een zeer summiere resultatenrekening is voor een micro-onderneming voldoende.

  Micro-onderneming Kleine rechtspersoon Middelgrote rechtspersoon Grote rechtspersoon
Waarde van de activa EUR 350.000 EUR 6.000.000 EUR 20.000.000 > EUR 20.000.000
Netto-omzet EUR 700.000 EUR 12.000.000 EUR 40.000.000 > EUR 40.000.000
Aantal werknemers 10 50 < 250 250

Middelgrote en grote rechtspersonen zijn verplicht om hun jaarrekening door een accountant te laten controleren. De Uitvoeringswet introduceert de verplichting voor de accountant om te onderzoeken of het bestuursverslag (voorheen jaarverslag geheten) in het licht van de tijdens het onderzoek van de jaarrekening verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden bevat, en om die te rapporteren in zijn accountantsverklaring. In dit verband is van belang dat bestuurders van een rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover derden voor schade geleden door een misleidende voorstelling van zaken in een gepubliceerd bestuursverslag.

Het is aannemelijk dat de huidige statuten van rechtspersonen bepalingen bevatten over publicatie- en deponeringsvoorschriften die nog zijn gebaseerd op de oude wettelijke voorschriften. Deze statutaire bepalingen doen niet af aan de toepasselijkheid van de middels de Uitvoeringswet geïmplementeerde nieuwe voorschriften. Dit kan gemakkelijk resulteren in verwarring en fouten met potentieel ernstige gevolgen. Het verdient daarom aanbeveling om de tekst van de statuten in lijn te brengen met de nieuwe wettelijke voorschriften.

Conclusie
Samenvattend, de Uitvoeringswet introduceert wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften voor rechtspersonen, schending waarvan tot bestuurdersaansprakelijkheid kan leiden. Aandeelhouders en bestuurders van rechtspersonen dienen zich rekenschap te geven van de nieuwe wettelijke voorschriften en de statuten van de rechtspersonen daaraan aan te passen om verwarring over en fouten bij de naleving van die nieuwe voorschriften te voorkomen.

Door inwerkingtreding van de Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening (de 'Uitvoeringswet') is een aantal wijzigingen ingevoerd ten aanzien van de publicatie- en deponeringsvoorschriften voor jaarrekeningen van ondernemingen. Deze Uitvoeringswet voorziet in de implementatie van een Europese richtlijn (2013/34/EU) in het Burgerlijk Wetboek. De wijzigingen zijn verplicht van toepassing op jaarrekeningen die worden opgesteld voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2016, maar ondernemingen mogen het nieuwe regime ook van toepassing verklaren op jaarrekeningen over boekjaren met een eerder aanvangstijdstip. De wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften kunnen ook gevolgen hebben voor de aansprakelijkheid van bestuurders van rechtspersonen.

Bestuurdersaansprakelijkheid
In geval van een faillissement van een rechtspersoon zijn de bestuurders hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort indien sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Van kennelijk onbehoorlijk bestuur is sprake indien geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden op een dergelijk wijze zou hebben gehandeld. Het boedeltekort bestaat uit alle schulden, inclusief de faillissementskosten, die niet uit de boedel kunnen worden voldaan. De bewijslast voor zowel het kennelijk onbehoorlijk bestuur als het aannemelijk zijn dat dit een belangrijke oorzaak van het faillissement is rust in beginsel op de curator. Echter, in geval van schending van de publicatie- en deponeringsvoorschriften in de rechtens relevante periode van drie jaren voorafgaand aan het faillissement zijn twee wettelijke vermoedens van toepassing. Ten eerste het (onweerlegbare) vermoeden dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ten tweede het (weerlegbare) vermoeden dat dit kennelijk onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Bestuurders kunnen dit laatste vermoeden weerleggen door aannemelijk te maken dat er een andere belangrijke oorzaak van het faillissement is. In dat geval is het weer aan de curator om te bewijzen dat het kennelijk onbehoorlijk bestuur ook een belangrijke oorzaak van het faillissement is.

Publicatie- en deponeringsvoorschriften
Op grond van het voorgaande is duidelijk dat schending van de publicatie- en deponeringsvoorschriften door een rechtspersoon ernstige gevolgen kan hebben voor de bestuurders in geval van een faillissement. Het is daarom van groot belang dat men zich rekenschap geeft van de wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften.

Voor 1 januari 2016 dienden jaarrekeningen te worden opgemaakt binnen vijf (besloten en naamloze vennootschappen) of zes (verenigingen, coörperaties en stichtingen) maanden na afloop van het boekjaar. Hoewel de initiële termijn voor het opmaken van jaarrekeningen ongewijzigd blijft, wordt de verlengingstermijn met een maand verkort. Dit betekent dat de algemene vergadering van een besloten of naamloze vennootschap de termijn voor het opmaken van jaarrekeningen kan verlengen met vijf maanden na het verstrijken van de initiële termijn van vijf maanden. Voor verenigingen, coöperaties en stichtingen blijft de initiële opmaaktermijn zes maanden en wordt de mogelijke verleningstermijn verkort van vijf naar vier maanden. Nadat de jaarrekening is opgemaakt dient die binnen twee maanden door het bevoegde orgaan (bijvoorbeeld de algemene vergadering) te worden vastgesteld. In beginsel dient de vastgestelde jaarrekening binnen acht dagen gedeponeerd te worden bij de Kamer van Koophandel, maar voor inwerkingtreding van de Uitvoeringswet uiterlijk dertien maanden na afloop van het betreffende boekjaar.  Met de inwerkingtreding van de Uitvoeringswet is de uiterste termijn voor deponering van de jaarrekening voor alle rechtspersonen verkort van dertien naar twaalf maanden na afloop van het boekjaar!

Niet alleen zijn de publicatievoorschriften gewijzigd, maar ook de voorschriften met betrekking tot wat gedeponeerd moet worden. Aan welke voorschriften een jaarrekening moet voldoen is afhankelijk van de grootte van de onderneming: hoe groter de onderneming, hoe meer informatie gepubliceerd dient te worden. Tot aan de implementatie van de Uitvoeringswet werden ondernemingen in drie categorieën ingedeeld; de kleine, de middelgrote en de grote rechtspersoon. Om in een bepaalde categorie te vallen moest gedurende twee achtereenvolgende jaren tenminste aan twee van de drie relevante criteria (waarde van activa, netto omzet, aantal werknemers) te worden voldaan. De Uitvoeringswet richtlijn jaarrekening voorziet zowel in een verhoging van de grensbedragen van deze drie categorieën als in de introductie van een nieuwe categorie: de micro-onderneming. Micro-ondernemingen hoeven aan minder eisen te voldoen dan de huidige kleine rechtspersoon: een zeer summiere balans en een zeer summiere resultatenrekening is voor een micro-onderneming voldoende.

  Micro-onderneming Kleine rechtspersoon Middelgrote rechtspersoon Grote rechtspersoon
Waarde van de activa EUR 350.000 EUR 6.000.000 EUR 20.000.000 > EUR 20.000.000
Netto-omzet EUR 700.000 EUR 12.000.000 EUR 40.000.000 > EUR 40.000.000
Aantal werknemers 10 50 < 250 250

Middelgrote en grote rechtspersonen zijn verplicht om hun jaarrekening door een accountant te laten controleren. De Uitvoeringswet introduceert de verplichting voor de accountant om te onderzoeken of het bestuursverslag (voorheen jaarverslag geheten) in het licht van de tijdens het onderzoek van de jaarrekening verkregen kennis en begrip omtrent de rechtspersoon en zijn omgeving, materiële onjuistheden bevat, en om die te rapporteren in zijn accountantsverklaring. In dit verband is van belang dat bestuurders van een rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk zijn tegenover derden voor schade geleden door een misleidende voorstelling van zaken in een gepubliceerd bestuursverslag.

Het is aannemelijk dat de huidige statuten van rechtspersonen bepalingen bevatten over publicatie- en deponeringsvoorschriften die nog zijn gebaseerd op de oude wettelijke voorschriften. Deze statutaire bepalingen doen niet af aan de toepasselijkheid van de middels de Uitvoeringswet geïmplementeerde nieuwe voorschriften. Dit kan gemakkelijk resulteren in verwarring en fouten met potentieel ernstige gevolgen. Het verdient daarom aanbeveling om de tekst van de statuten in lijn te brengen met de nieuwe wettelijke voorschriften.

Conclusie
Samenvattend, de Uitvoeringswet introduceert wijzigingen in de publicatie- en deponeringsvoorschriften voor rechtspersonen, schending waarvan tot bestuurdersaansprakelijkheid kan leiden. Aandeelhouders en bestuurders van rechtspersonen dienen zich rekenschap te geven van de nieuwe wettelijke voorschriften en de statuten van de rechtspersonen daaraan aan te passen om verwarring over en fouten bij de naleving van die nieuwe voorschriften te voorkomen.