Conclusie raadsheer Advocaat-Generaal: zorgaanbieder in het sociaal domein onder omstandigheden belanghebbende bij een besluit gericht tot de cliënt

 12 november 2018 | Blog

In het sociaal domein richten besluiten zich doorgaans tot de cliënt en niet (tevens) tot de zorgaanbieder. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan besluiten waarbij aan een cliënt een persoonsgebonden budget (PGB) wordt toegekend. Dergelijke besluiten kunnen onder omstandigheden tevens gevolgen hebben voor de zorgaanbieder waarmee de cliënt in zee is gegaan of wenst te gaan. De vraag kan dan opkomen of ook de zorgaanbieder als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een dergelijk besluit en dat besluit moet kunnen aanvechten bij de bestuursrechter. Volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een zorgaanbieder in principe niet als belanghebbende bij een dergelijk besluit worden aangemerkt omdat er sprake is van een zogenoemd "afgeleid belang". De zorgaanbieder wordt in die benadering niet rechtstreeks door het tot de cliënt gerichte besluit geraakt, maar over de band van de overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de cliënt.  

De CRvB heeft raadsheer Advocaat-Generaal Widdershoven (A-G) gevraagd een conclusie te nemen over het leerstuk van het afgeleid belang in het algemeen en in het sociaal domein in het bijzonder. Op 7 november 2018 heeft de A-G de conclusie genomen (ECLI:NL:CRVB:2018:3474). De A-G formuleert in de conclusie vijf vuistregels om te bepalen op welke manier de leer van het afgeleid belang volgens hem zou moeten worden toegepast. Die vuistregels komen voor wat betreft de positie van een zorgaanbieder bij een tot een cliënt gericht besluit op het volgende neer.  

De hoofdregel is dat het belang van de zorgaanbieder in beginsel uitsluitend is afgeleid van het belang van de cliënt over de band van de tussen de zorgaanbieder en de cliënt gesloten overeenkomst. Dat brengt met zich mee dat de zorgaanbieder geen belanghebbende is bij de tot de cliënt gerichte besluiten. In drie verschillende gevallen zou er volgens de A-G echter een uitzondering op die regel gemaakt moeten worden en zou de zorgaanbieder wel als belanghebbende bij het tot de cliënt gerichte besluit moeten worden aangemerkt:

  1. De zorgaanbieder heeft bij het aan de cliënt gerichte besluit ook een zelfstandig belang. Dit belang kan volgens de A-G in ieder geval voortvloeien uit een andere hoedanigheid of de reële mogelijkheid dat het besluit leidt tot een schending van een zakelijk of fundamenteel recht van de zorgaanbieder. Een voorbeeld is een PGB-besluit waarin wordt bepaald dat het PGB niet mag worden besteed om de zorg bij een bepaalde aanbieder in te kopen vanwege het beweerde gebrek aan kwaliteit bij die aanbieder. Een dergelijk besluit zou kunnen worden aangemerkt als een aantasting van het door artikel 8 EVRM beschermde fundamentele recht van de zorgaanbieder op een goede naam en reputatie.
  2. Het belang van de zorgaanbieder loopt materieel niet parallel met het belang van de cliënt bij het besluit.
  3. De betrokkenheid van de rechts- of belangpositie van de zorgaanbieder bij het besluit rechtvaardigt een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming. Een voorbeeld van dit geval betreft eveneens het hiervoor genoemde PGB-besluit waarin wordt bepaald dat de cliënt de zorg niet bij een bepaalde specifieke zorgaanbieder mag afnemen vanwege het gebrek aan kwaliteit. Omdat dit besluit een negatief oordeel over het handelen van de zorgaanbieder inhoudt, heeft deze zorgaanbieder een zelfstandig belang om zijn positie in rechte te verdedigen.

In het sociaal domein richten besluiten zich doorgaans tot de cliënt en niet (tevens) tot de zorgaanbieder. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan besluiten waarbij aan een cliënt een persoonsgebonden budget (PGB) wordt toegekend. Dergelijke besluiten kunnen onder omstandigheden tevens gevolgen hebben voor de zorgaanbieder waarmee de cliënt in zee is gegaan of wenst te gaan. De vraag kan dan opkomen of ook de zorgaanbieder als belanghebbende kan worden aangemerkt bij een dergelijk besluit en dat besluit moet kunnen aanvechten bij de bestuursrechter. Volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan een zorgaanbieder in principe niet als belanghebbende bij een dergelijk besluit worden aangemerkt omdat er sprake is van een zogenoemd "afgeleid belang". De zorgaanbieder wordt in die benadering niet rechtstreeks door het tot de cliënt gerichte besluit geraakt, maar over de band van de overeenkomst tussen de zorgaanbieder en de cliënt.  

De CRvB heeft raadsheer Advocaat-Generaal Widdershoven (A-G) gevraagd een conclusie te nemen over het leerstuk van het afgeleid belang in het algemeen en in het sociaal domein in het bijzonder. Op 7 november 2018 heeft de A-G de conclusie genomen (ECLI:NL:CRVB:2018:3474). De A-G formuleert in de conclusie vijf vuistregels om te bepalen op welke manier de leer van het afgeleid belang volgens hem zou moeten worden toegepast. Die vuistregels komen voor wat betreft de positie van een zorgaanbieder bij een tot een cliënt gericht besluit op het volgende neer.  

De hoofdregel is dat het belang van de zorgaanbieder in beginsel uitsluitend is afgeleid van het belang van de cliënt over de band van de tussen de zorgaanbieder en de cliënt gesloten overeenkomst. Dat brengt met zich mee dat de zorgaanbieder geen belanghebbende is bij de tot de cliënt gerichte besluiten. In drie verschillende gevallen zou er volgens de A-G echter een uitzondering op die regel gemaakt moeten worden en zou de zorgaanbieder wel als belanghebbende bij het tot de cliënt gerichte besluit moeten worden aangemerkt:

  1. De zorgaanbieder heeft bij het aan de cliënt gerichte besluit ook een zelfstandig belang. Dit belang kan volgens de A-G in ieder geval voortvloeien uit een andere hoedanigheid of de reële mogelijkheid dat het besluit leidt tot een schending van een zakelijk of fundamenteel recht van de zorgaanbieder. Een voorbeeld is een PGB-besluit waarin wordt bepaald dat het PGB niet mag worden besteed om de zorg bij een bepaalde aanbieder in te kopen vanwege het beweerde gebrek aan kwaliteit bij die aanbieder. Een dergelijk besluit zou kunnen worden aangemerkt als een aantasting van het door artikel 8 EVRM beschermde fundamentele recht van de zorgaanbieder op een goede naam en reputatie.
  2. Het belang van de zorgaanbieder loopt materieel niet parallel met het belang van de cliënt bij het besluit.
  3. De betrokkenheid van de rechts- of belangpositie van de zorgaanbieder bij het besluit rechtvaardigt een zelfstandige aanspraak op rechtsbescherming. Een voorbeeld van dit geval betreft eveneens het hiervoor genoemde PGB-besluit waarin wordt bepaald dat de cliënt de zorg niet bij een bepaalde specifieke zorgaanbieder mag afnemen vanwege het gebrek aan kwaliteit. Omdat dit besluit een negatief oordeel over het handelen van de zorgaanbieder inhoudt, heeft deze zorgaanbieder een zelfstandig belang om zijn positie in rechte te verdedigen.