Eerder schreef mijn kantoorgenoot Nino van Deinsen een blog naar aanleiding van een uitspraak van het Hof Amsterdam waarin de vraag centraal stond of een vergoeding voor zonnepanelen middels de servicekosten mogelijk is. Voor het beantwoorden van die vraag was essentieel of de zonnepanelen als roerend of onroerend kwalificeerden. Een vergoeding voor zonnepanelen kan immers slechts worden meegenomen via de servicekosten als deze panelen als roerend zijn aan te merken.
In de uitspraak van de civiele rechter van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2017 moest de rechter onder meer ook over de vraag oordelen: kwalificeert een zonnepark als een roerende of onroerende zaak? Vanwege een faillissement was het in deze uitspraak van belang om de goederenrechtelijke kwalificatie van het zonnepark vast te stellen, zodat kon worden bepaald wie de juridisch eigenaar van het zonnepark is. Lees in dit blog welk (ongewenst) gevolg de goederenrechtelijke kwalificatie voor de financier van de zonnepanelen heeft en hoe dit voorkomen had kunnen worden.
De feiten
De gemeente Oudkarspel verhuurde een stuk grond gelegen op het industrieterrein 'Breekland' in Oudkarspel aan Zonnegrond B.V., die de grond vervolgens onderverhuurde aan een dochtervennootschap. Deze dochtervennootschaap verhuurde op haar beurt de grond onder aan een coöperatie. Op het stuk grond is een zonnepark gerealiseerd bestaande uit 1600 zonnepanelen waarvan 666 zonnepanelen zijn gefinancierd door de coöperatie. Om het terrein stond een hek dat met een sleutel kon worden afgesloten.
Nadat de zonnepanelen waren geplaatst werd zowel Zonnegrond B.V. (hoofd(ver)huurder van de grond) als haar dochtermaatschappij (onder(ver)huurder van de grond) failliet verklaard. De curator ging vervolgens over tot verkoop van het zonnepark. Daarna werden door zowel de gemeente (de grondeigenaar) als de coöperatie (de financier van de zonnepanelen en de onder-onderhuurder van de grond) afzonderlijke vorderingen ingesteld, die beide in één procedure werden behandeld.
De coöperatie betoogde in de procedure dat zij eigenaar was van de zonnepanelen, omdat het zonnepark als een roerende zaak kwalificeerde. De curator was echter van oordeel dat de coöperatie haar eigendom door natrekking had verloren, omdat het zonnepark als een onroerende zaak moest worden aangemerkt.
De gemeente betwistte niet dat zij eigenaar was geworden van de zonnepanelen, maar stelde zich wel op het standpunt dat de verkoopopbrengst van de zonnepanelen in het faillissement van Zonnegrond B.V. (hoofdhuurder) viel. Het wegbreekrecht van art. 7:216 van het Burgerlijk Wetboek komt volgens de gemeente alleen aan de hoofdhuurder toe. Het wegbreekrecht houdt in dat de huurder bij het einde van de huurovereenkomst het recht heeft om zelf aangebrachte voorzieningen weg te breken. De gemeente had baat bij een hoge verkoopopbrengst van de zonnepanelen, omdat zij een aantal vorderingen had ingesteld in het faillissement van Zonnegrond B.V.
Volgens de curator kon de dochtermaatschappij van Zonnegrond B.V. als onderhuurder gebruik maken van het wegbreekrecht, omdat zij het zonnepark had aangebracht. De verkoopopbrengst van de zonnepanelen zou daarom in het faillissement van de dochtermaatschappij vallen.
De kwalificatie van een zaak als roerend of onroerend
Voor de kwalificatie van een gebouw of werk als roerend of onroerend is het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997 ('Portacabin-arrest') het standaardarrest. De Hoge Raad oordeelde in het Portacabin-arrest kortgezegd dat een gebouw of werk onroerend is indien:
- een gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven;
- de bedoeling van de bouwer om het gebouw of het werk duurzaam ter plaatse te laten blijven naar buiten toe kenbaar is. Onder de bouwer moet mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht;
- de bestemming van het gebouw of het werk om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar is.
Indien onduidelijk is of een zaak bestemd is om duurzaam ter plaatse blijven kan de maatschappelijke opvatting (de 'verkeersopvatting') een rol spelen.
Het oordeel van de rechtbank Noord-Holland
In zijn uitspraak stelt de rechter vast dat voor het plaatsen van de zonnepanelen gebruik is gemaakt van een metalen frame die was bevestigd aan in de grond ingegraven betonnen palen. De betonnen palen konden eenvoudig uit de grond worden gehaald. De door de zonnepanelen opgewekte stroom ging via ondergrondse kabels naar omvormers en vervolgens via diezelfde kabels naar een verdeelkast. Vanuit de verdeelkast ging de stroom via een ondergrondse kabel naar het transformatorhuis. Vanuit het transformatorhuis werd de stroom aan het elektriciteitsnet geleverd.
De rechtbank oordeelde aan de hand van de drie bovengenoemde maatstaven uit het Portacabin-arrest dat het zonnepark, gelet op de vormgeving hiervan, naar aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven. De zonnepanelen, het frame en de betonnen palen vormden zowel visueel als functioneel een onlosmakelijk geheel met de overige onderdelen van het zonnepark zoals de omvormers, de verdeelkast en het transformatorhuis. De duurzame bestemming was ook voor derden kenbaar. Voor een willekeurige derde was niet duidelijk dat de coöperatie de intentie had om de zonnepanelen tijdelijk te plaatsen. Dat het zonnepark binnen drie á vier dagen kon worden afgebroken en technisch te verwijderen was, doet volgens de rechtbank niets af aan de kwalificatie van het zonnepark als onroerende zaak. Door de kwalificatie van de zonnepanelen als onroerende zaak, is de gemeente als grondeigenaar ook eigenaar geworden van het zonnepark.
Hoe dit te voorkomen?
Door de vestiging van een opstalrecht wordt de natrekkingsregel doorbroken, waardoor de coöperatie eigenaar zou zijn geworden van de zonnepanelen. De zonnepanelen zouden dan buiten het faillissement van Zonnegrond B.V. en haar dochtermaatschappij zijn gebleven.
Eerder schreef mijn kantoorgenoot Nino van Deinsen een blog naar aanleiding van een uitspraak van het Hof Amsterdam waarin de vraag centraal stond of een vergoeding voor zonnepanelen middels de servicekosten mogelijk is. Voor het beantwoorden van die vraag was essentieel of de zonnepanelen als roerend of onroerend kwalificeerden. Een vergoeding voor zonnepanelen kan immers slechts worden meegenomen via de servicekosten als deze panelen als roerend zijn aan te merken.
In de uitspraak van de civiele rechter van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2017 moest de rechter onder meer ook over de vraag oordelen: kwalificeert een zonnepark als een roerende of onroerende zaak? Vanwege een faillissement was het in deze uitspraak van belang om de goederenrechtelijke kwalificatie van het zonnepark vast te stellen, zodat kon worden bepaald wie de juridisch eigenaar van het zonnepark is. Lees in dit blog welk (ongewenst) gevolg de goederenrechtelijke kwalificatie voor de financier van de zonnepanelen heeft en hoe dit voorkomen had kunnen worden.
De feiten
De gemeente Oudkarspel verhuurde een stuk grond gelegen op het industrieterrein 'Breekland' in Oudkarspel aan Zonnegrond B.V., die de grond vervolgens onderverhuurde aan een dochtervennootschap. Deze dochtervennootschaap verhuurde op haar beurt de grond onder aan een coöperatie. Op het stuk grond is een zonnepark gerealiseerd bestaande uit 1600 zonnepanelen waarvan 666 zonnepanelen zijn gefinancierd door de coöperatie. Om het terrein stond een hek dat met een sleutel kon worden afgesloten.
Nadat de zonnepanelen waren geplaatst werd zowel Zonnegrond B.V. (hoofd(ver)huurder van de grond) als haar dochtermaatschappij (onder(ver)huurder van de grond) failliet verklaard. De curator ging vervolgens over tot verkoop van het zonnepark. Daarna werden door zowel de gemeente (de grondeigenaar) als de coöperatie (de financier van de zonnepanelen en de onder-onderhuurder van de grond) afzonderlijke vorderingen ingesteld, die beide in één procedure werden behandeld.
De coöperatie betoogde in de procedure dat zij eigenaar was van de zonnepanelen, omdat het zonnepark als een roerende zaak kwalificeerde. De curator was echter van oordeel dat de coöperatie haar eigendom door natrekking had verloren, omdat het zonnepark als een onroerende zaak moest worden aangemerkt.
De gemeente betwistte niet dat zij eigenaar was geworden van de zonnepanelen, maar stelde zich wel op het standpunt dat de verkoopopbrengst van de zonnepanelen in het faillissement van Zonnegrond B.V. (hoofdhuurder) viel. Het wegbreekrecht van art. 7:216 van het Burgerlijk Wetboek komt volgens de gemeente alleen aan de hoofdhuurder toe. Het wegbreekrecht houdt in dat de huurder bij het einde van de huurovereenkomst het recht heeft om zelf aangebrachte voorzieningen weg te breken. De gemeente had baat bij een hoge verkoopopbrengst van de zonnepanelen, omdat zij een aantal vorderingen had ingesteld in het faillissement van Zonnegrond B.V.
Volgens de curator kon de dochtermaatschappij van Zonnegrond B.V. als onderhuurder gebruik maken van het wegbreekrecht, omdat zij het zonnepark had aangebracht. De verkoopopbrengst van de zonnepanelen zou daarom in het faillissement van de dochtermaatschappij vallen.
De kwalificatie van een zaak als roerend of onroerend
Voor de kwalificatie van een gebouw of werk als roerend of onroerend is het arrest van de Hoge Raad van 31 oktober 1997 ('Portacabin-arrest') het standaardarrest. De Hoge Raad oordeelde in het Portacabin-arrest kortgezegd dat een gebouw of werk onroerend is indien:
- een gebouw of werk naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven;
- de bedoeling van de bouwer om het gebouw of het werk duurzaam ter plaatse te laten blijven naar buiten toe kenbaar is. Onder de bouwer moet mede worden verstaan degene in wiens opdracht het bouwwerk wordt aangebracht;
- de bestemming van het gebouw of het werk om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar is.
Indien onduidelijk is of een zaak bestemd is om duurzaam ter plaatse blijven kan de maatschappelijke opvatting (de 'verkeersopvatting') een rol spelen.
Het oordeel van de rechtbank Noord-Holland
In zijn uitspraak stelt de rechter vast dat voor het plaatsen van de zonnepanelen gebruik is gemaakt van een metalen frame die was bevestigd aan in de grond ingegraven betonnen palen. De betonnen palen konden eenvoudig uit de grond worden gehaald. De door de zonnepanelen opgewekte stroom ging via ondergrondse kabels naar omvormers en vervolgens via diezelfde kabels naar een verdeelkast. Vanuit de verdeelkast ging de stroom via een ondergrondse kabel naar het transformatorhuis. Vanuit het transformatorhuis werd de stroom aan het elektriciteitsnet geleverd.
De rechtbank oordeelde aan de hand van de drie bovengenoemde maatstaven uit het Portacabin-arrest dat het zonnepark, gelet op de vormgeving hiervan, naar aard en inrichting bestemd was om duurzaam ter plaatse te blijven. De zonnepanelen, het frame en de betonnen palen vormden zowel visueel als functioneel een onlosmakelijk geheel met de overige onderdelen van het zonnepark zoals de omvormers, de verdeelkast en het transformatorhuis. De duurzame bestemming was ook voor derden kenbaar. Voor een willekeurige derde was niet duidelijk dat de coöperatie de intentie had om de zonnepanelen tijdelijk te plaatsen. Dat het zonnepark binnen drie á vier dagen kon worden afgebroken en technisch te verwijderen was, doet volgens de rechtbank niets af aan de kwalificatie van het zonnepark als onroerende zaak. Door de kwalificatie van de zonnepanelen als onroerende zaak, is de gemeente als grondeigenaar ook eigenaar geworden van het zonnepark.
Hoe dit te voorkomen?
Door de vestiging van een opstalrecht wordt de natrekkingsregel doorbroken, waardoor de coöperatie eigenaar zou zijn geworden van de zonnepanelen. De zonnepanelen zouden dan buiten het faillissement van Zonnegrond B.V. en haar dochtermaatschappij zijn gebleven.