Een van de meest gestelde vragen naar aanleiding van het Didam-arrest is: wat is het gevolg voor overeenkomsten die in strijd zijn met het Didam-arrest? Of beter gezegd, die tot stand zijn gekomen op een wijze die in strijd is met de normen zoals beschreven in het Didam-arrest? In de literatuur gingen sommige auteurs – waaronder wij zelf – uit van nietigheid. Anderen kwamen echter tot de conclusie dat sprake was van vernietigbaarheid of zelfs geldigheid. Bartels weidde een artikel aan deze concrete vraag en concludeerde (opnieuw) tot mogelijke nietigheid van de overeenkomst.
De hier gepubliceerde uitspraken illustreren dat het antwoord op de vraag niet vanzelfsprekend is. Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (BR 2023/45) moet sprake zijn van nietigheid, terwijl het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden concludeert dat het gaat om vernietigbaarheid. En beiden baseren zij hun oordeel op artikel 3:40 lid 2 BW.
In deze annotatie gaan wij in op de afzonderlijke benaderingen van de voorzieningenrechter (BR 2023/45) en het gerechtshof. Vervolgens staan wij stil bij de vraag of de uitkomst – nietig of vernietigbaar – iets uitmaakt voor de praktijk.
Lees de publicatie hier.
Een van de meest gestelde vragen naar aanleiding van het Didam-arrest is: wat is het gevolg voor overeenkomsten die in strijd zijn met het Didam-arrest? Of beter gezegd, die tot stand zijn gekomen op een wijze die in strijd is met de normen zoals beschreven in het Didam-arrest? In de literatuur gingen sommige auteurs – waaronder wij zelf – uit van nietigheid. Anderen kwamen echter tot de conclusie dat sprake was van vernietigbaarheid of zelfs geldigheid. Bartels weidde een artikel aan deze concrete vraag en concludeerde (opnieuw) tot mogelijke nietigheid van de overeenkomst.
De hier gepubliceerde uitspraken illustreren dat het antwoord op de vraag niet vanzelfsprekend is. Volgens de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (BR 2023/45) moet sprake zijn van nietigheid, terwijl het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden concludeert dat het gaat om vernietigbaarheid. En beiden baseren zij hun oordeel op artikel 3:40 lid 2 BW.
In deze annotatie gaan wij in op de afzonderlijke benaderingen van de voorzieningenrechter (BR 2023/45) en het gerechtshof. Vervolgens staan wij stil bij de vraag of de uitkomst – nietig of vernietigbaar – iets uitmaakt voor de praktijk.
Lees de publicatie hier.