De Staat moet de avondklok buiten werking stellen – wat nu?

 16 februari 2021 | Blog

De Staat moet de avondklok onmiddellijk buiten werking stellen. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag vandaag geoordeeld in een procedure die is gestart door Stichting Viruswaarheid (voorheen: Viruswaanzin). Waar baseert de voorzieningenrechter dit oordeel op en wat zijn de consequenties van dit vonnis? In dit blog gaan wij daarop in.

Wettelijk kader

Op grond van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag kan de Minister van Veiligheid en Justitie het vertoeven in de openbare lucht beperken (artikel 8, lid 1 Wbbbg). Deze bepaling kan bijvoorbeeld een grondslag bieden voor de invoering van een avondklok. Indien buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken dan kan deze bepaling bij koninklijk besluit op voordracht van minister-president in werking worden gesteld (artikel 1, lid 1, Wbbbg). Hiervoor is geen voorafgaande goedkeuring van het parlement vereist. Wel dient er onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer te worden toegezonden. Indien de Tweede en Eerste Kamer het voorstel verwerpen, dan dient de maatregel onverwijld buiten werking te worden gesteld (artikel 1, lid 3, Wbbbg). De avondklok is op 23 januari 2021 in werking getreden en gebaseerd op de mogelijkheid om dit te doen bij buitengewone omstandigheden (artikel 1, lid 1, Wbbbg).

Toepassing wettelijk kader

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat artikel 8 Wbbbg in dit geval geen basis biedt voor de avondklokmaatregel. De Staat stelde dat de avondklok noodzakelijk was in verband met de spoedeisendheid van de coronapandemie, maar daarmee is de rechter het niet eens. Het feit dat invoering van een avondklok al ruime tijd geleden was overwogen, maar dat daarvan toen is afgezien, maakt al dat geen sprake is van een acute noodsituatie. Dat blijkt volgens de rechter ook al uit het feit dat er nog tijd was om voorafgaand een debat over de invoering te voeren.

Daar komt bij dat een vergaande maatregel op basis van de Wbbb alleen gebruikt mag worden als er al sprake is van een acute noodsituatie. Zo’n maatregel mag echter niet worden ingezet om zo’n situatie te voorkomen en kan ook niet worden ingezet om ‘het gevoel van urgentie’ onder de bevolking te vergroten. De stelling van de Staat dat de avondklok waarschijnlijk een zinvolle bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het virus is volgens de voorzieningenrechter ‘apert onvoldoende’ voor het activeren van de noodbevoegdheden van de Wbbbg. De Voorzieningenrechter benadrukt hierbij dat het in dit geval gaat om een vergaande beperking van de bewegingsvrijheid van burgers, die dwingt tot een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces. Ook wordt er fijntjes op gewezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State in zijn advies van 1 februari 2021 de urgentie ter discussie stelt en heeft opgemerkt dat onduidelijk is waarom in dit geval is gekozen voor de Wbbbg, in plaats van een mogelijke route via aanpassing van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19.

De conclusie is dan ook dat de grondslag voor toepassing van de Wbbbg ontbreekt, en dus ook de grondslag voor de daaraan verbonden ministeriële regeling betreffende de avondklok. De voorzieningenrechter veroordeelt de Staat dan ook om artikel 8 lid 1 en 3 Wbbbg per omgaande buiten werking te stellen, waarmee ook de Tijdelijke regeling zal vervallen.

Wat nu?

Op het moment van schrijven van dit blog geldt de regeling van de avondklok nog: die vervalt niet door deze uitspraak. De Staat moet hiervoor nog actie ondernemen door de genoemde artikelen buiten werking stellen, waardoor de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 zal komen te vervallen.

Wij zien op dit moment in ieder geval twee opties voor de Staat: zij kan ten eerste in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. Wij begrijpen uit de media dat de Staat inmiddels heeft verzocht om schorsing van de uitspraak in afwachting van het hoger beroep. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om op andere grondslag, bijvoorbeeld via aanpassing van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 of een andere een (spoed)wet die wordt aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, alsnog een avondklok in te voeren. Dat zal echter wel enige tijd in beslag nemen.

De Staat moet de avondklok onmiddellijk buiten werking stellen. Dat heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag vandaag geoordeeld in een procedure die is gestart door Stichting Viruswaarheid (voorheen: Viruswaanzin). Waar baseert de voorzieningenrechter dit oordeel op en wat zijn de consequenties van dit vonnis? In dit blog gaan wij daarop in.

Wettelijk kader

Op grond van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag kan de Minister van Veiligheid en Justitie het vertoeven in de openbare lucht beperken (artikel 8, lid 1 Wbbbg). Deze bepaling kan bijvoorbeeld een grondslag bieden voor de invoering van een avondklok. Indien buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken dan kan deze bepaling bij koninklijk besluit op voordracht van minister-president in werking worden gesteld (artikel 1, lid 1, Wbbbg). Hiervoor is geen voorafgaande goedkeuring van het parlement vereist. Wel dient er onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer te worden toegezonden. Indien de Tweede en Eerste Kamer het voorstel verwerpen, dan dient de maatregel onverwijld buiten werking te worden gesteld (artikel 1, lid 3, Wbbbg). De avondklok is op 23 januari 2021 in werking getreden en gebaseerd op de mogelijkheid om dit te doen bij buitengewone omstandigheden (artikel 1, lid 1, Wbbbg).

Toepassing wettelijk kader

De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat artikel 8 Wbbbg in dit geval geen basis biedt voor de avondklokmaatregel. De Staat stelde dat de avondklok noodzakelijk was in verband met de spoedeisendheid van de coronapandemie, maar daarmee is de rechter het niet eens. Het feit dat invoering van een avondklok al ruime tijd geleden was overwogen, maar dat daarvan toen is afgezien, maakt al dat geen sprake is van een acute noodsituatie. Dat blijkt volgens de rechter ook al uit het feit dat er nog tijd was om voorafgaand een debat over de invoering te voeren.

Daar komt bij dat een vergaande maatregel op basis van de Wbbb alleen gebruikt mag worden als er al sprake is van een acute noodsituatie. Zo’n maatregel mag echter niet worden ingezet om zo’n situatie te voorkomen en kan ook niet worden ingezet om ‘het gevoel van urgentie’ onder de bevolking te vergroten. De stelling van de Staat dat de avondklok waarschijnlijk een zinvolle bijdrage kan leveren aan het terugdringen van het virus is volgens de voorzieningenrechter ‘apert onvoldoende’ voor het activeren van de noodbevoegdheden van de Wbbbg. De Voorzieningenrechter benadrukt hierbij dat het in dit geval gaat om een vergaande beperking van de bewegingsvrijheid van burgers, die dwingt tot een zeer zorgvuldig besluitvormingsproces. Ook wordt er fijntjes op gewezen dat de Afdeling advisering van de Raad van State in zijn advies van 1 februari 2021 de urgentie ter discussie stelt en heeft opgemerkt dat onduidelijk is waarom in dit geval is gekozen voor de Wbbbg, in plaats van een mogelijke route via aanpassing van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19.

De conclusie is dan ook dat de grondslag voor toepassing van de Wbbbg ontbreekt, en dus ook de grondslag voor de daaraan verbonden ministeriële regeling betreffende de avondklok. De voorzieningenrechter veroordeelt de Staat dan ook om artikel 8 lid 1 en 3 Wbbbg per omgaande buiten werking te stellen, waarmee ook de Tijdelijke regeling zal vervallen.

Wat nu?

Op het moment van schrijven van dit blog geldt de regeling van de avondklok nog: die vervalt niet door deze uitspraak. De Staat moet hiervoor nog actie ondernemen door de genoemde artikelen buiten werking stellen, waardoor de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19 zal komen te vervallen.

Wij zien op dit moment in ieder geval twee opties voor de Staat: zij kan ten eerste in hoger beroep gaan tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter. Wij begrijpen uit de media dat de Staat inmiddels heeft verzocht om schorsing van de uitspraak in afwachting van het hoger beroep. Daarnaast bestaat er de mogelijkheid om op andere grondslag, bijvoorbeeld via aanpassing van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 of een andere een (spoed)wet die wordt aangenomen door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer, alsnog een avondklok in te voeren. Dat zal echter wel enige tijd in beslag nemen.