In de Omgevingswet keren de uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen die we kennen uit de Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) niet terug. Betekent dit dan dat de mogelijkheid in bestaande bestemmingsplannen om dergelijke plannen op te stellen, met de invoering van de Omgevingswet niet meer relevant is? Nee dat niet, omdat deze regels onder het overgangsrecht een functie behouden. De werking is wel anders. Dat lichten we in dit blog toe.
Wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen en de Wro
Op grond van de Wro kan de gemeenteraad in een bestemmingsplan opnemen dat het college van B&W het plan binnen bepaalde grenzen kan wijzigen, of moet uitwerken.
Deze flexibiliteitsinstrumenten maken het mogelijk dat de ruimtelijke normstelling concreet wordt uitgewerkt na de vaststelling van het bestemmingsplan, op een moment dat de verwezenlijking van een nieuwe ontwikkeling aanstaande is. Het bestemmingsplan bevat de kaders voor het wijzigingsplan of uitwerkingsplan, welke voldoende objectief begrensd moeten zijn. Het wijzigings- en uitwerkingsplan worden net als het bestemmingsplan voorbereid met de uitgebreide procedure met rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na vaststelling vormen de plannen het toetsingskader voor bijvoorbeeld bouwaanvragen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het college met een uitwerkings- of wijzigingsplan het planologische kader voor de aanleg van een nieuwe woonwijk schept, waar het bestemmingsplan nog agrarische bestemming kende met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid.
Omgevingswet kent geen wijzigings- of uitwerkingsplannen
In de Omgevingswet komen de wijzigings- en uitwerkingsplannen niet terug. Wel is in artikel 2.8 van de Omgevingswet voorzien in een algemene delegatiebepaling. De raad kan op grond daarvan bij apart delegatiebesluit bepalen dat het college een deel van het plan mag vaststellen. Dit delegatiebesluit maakt geen onderdeel uit van het omgevingsplan zelf en is ook niet appellabel. Deze delegatiemogelijkheid zorgt voor enige flexibiliteit bij de planvaststelling net zoals nu met het wijzigingsplan.
Uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen die al zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, gelden onder de Omgevingswet als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dat zij aldus hun gelding blijven behouden, is geregeld in artikel 4.6, eerste lid, onder h en i, van de Invoeringswet Omgevingswet. Als een wijzigings- of uitwerkingsplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in ontwerp ter inzage is gelegd, wordt de procedure nog onder het oude recht afgerond net zoals dat bij bestemmingsplannen zo is (artikel 4.6, tweede lid van de Invoeringswet Omgevingswet).
Wat te doen met nog onbenutte mogelijkheden voor wijzigings- en uitwerkingsplannen?
Onder de Omgevingswet zijn alle bestaande bestemmingsplannen onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in deze bestemmingsplannen kunnen echter niet meer worden benut voor het vaststellen van nieuwe plannen. Het overgangsrecht heeft daarin niet voorzien. In het overgangsrecht is wel bepaald dat de wijzigings- en uitwerkingsregels het kader vormen voor bouwaanvragen die in strijd zijn met de regels in het omgevingsplan over bouwen en in stand houden van bouwwerken. Dat is geregeld in de Bruidsschat. De Bruidsschat is in feite een hoofdstuk 22 dat op grond van het Invoeringsbesluit Omgevingswet onderdeel uitmaakt van elk omgevingsplan. Het bevat allerlei overgangsbepalingen die in de overgangsfase tot 2032 nodig zijn.
Artikel 22.26 van de Bruidsschat bevat een vergunningplicht voor bouwactiviteiten. Dit is een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Een aanvraag voor deze vergunning wordt getoetst aan het omgevingsplan, inclusief de bestemmingsplannen die daarvan onderdeel uitmaken (artikel 22.29 van de Bruidsschat). Als een aanvraag voldoet aan het omgevingsplan, moet de vergunning worden verleend. De vergunning kan óók worden verleend als een bouwaanvraag niet past in het omgevingsplan, voldoet aan de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht (artikel 22.32 Bruidsschat).
De Bruidsschat bepaalt niet dat bouwaanvragen vergund moeten worden, als deze passen binnen de kaders voor een wijzigings- of uitwerkingsplan. Het college van B&W heeft hier beslissingsruimte. Daarbij zal het college moeten bepalen of het bouwplan uit oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is. De reden dat er geen verplichting is om de vergunning te verlenen, is dat bij een uitwerkings- en wijzigingsplan onder de Wro zelfstandig moest worden beoordeeld of dat plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan staat dus nog niet vast.
Naast de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies, moet het college ook toetsen aan instructieregels, instructies en voorbereidingsbesluiten die ook gelden voor omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (artikel 22.32, tweede lid en 22.33).
Deze binnenplanse omgevingsplanactiviteit die past binnen de kaders voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, wordt met de reguliere procedure voorbereid. Daarna staat bezwaar, beroep en hoger beroep open.
Voor louter functiewijzigingen, zonder dat deze tegelijk ook gepaard gaan met bouwen, kan geen gebruik worden gemaakt van de regels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Bruidsschat voorziet daarin niet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de functiewijziging van een bestaand gebouw van een kantoorfunctie naar wonen. Wel zal een vergunning voor een dergelijke nieuwe ontwikkeling gemakkelijker kunnen worden onderbouwd, indien de nieuwe ontwikkeling past binnen deze regels. De raad had deze nieuwe functie immers eerder al wel voorzien en onderbouwd.
Verschillen met uitwerkings- en wijzigingsplannen
Onder de Omgevingswet is het dus niet meer mogelijk om planologische kaders te scheppen in een uitwerkings- of wijzigingsplan. De regels voor uitwerking en wijziging kunnen nog wel benut worden voor nieuwe ontwikkelingen, maar dat resulteert niet in een nieuw plan op basis waarvan vergunningen kunnen worden verleend, maar direct in een vergunning. Dat brengt met zich dat een project voldoende concreet zal moeten zijn uitgewerkt, concreter dan in vergelijking met de vaststelling van een uitwerkings- of wijzigingsplan.
Wel scheelt dit een besluit – het uitwerkings- of wijzigingsplan – waarover geprocedeerd kan worden. Al staat tegen die vergunning wel bezwaar, beroep en hoger beroep open, terwijl tegen de uitwerkings- en wijzigingsplannen rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open stond.
Tot slot
Bestaande uitwerkings- en wijzigingsplannen behouden hun gelding als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Ook de regels voor de toepassing van de bevoegdheid om dergelijke plannen op te stellen, blijven relevant. Niet als kader voor nieuwe plannen, maar als randvoorwaarden voor de verlening van omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten.
Heeft u vragen over de mogelijkheden en beperkingen die bestaande uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden geven voor nieuwe ontwikkelingen onder de Omgevingswet? Neem dan vooral contact met ons op.
In de Omgevingswet keren de uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen die we kennen uit de Wet ruimtelijke ordening (“Wro”) niet terug. Betekent dit dan dat de mogelijkheid in bestaande bestemmingsplannen om dergelijke plannen op te stellen, met de invoering van de Omgevingswet niet meer relevant is? Nee dat niet, omdat deze regels onder het overgangsrecht een functie behouden. De werking is wel anders. Dat lichten we in dit blog toe.
Wijzigingsplannen, uitwerkingsplannen en de Wro
Op grond van de Wro kan de gemeenteraad in een bestemmingsplan opnemen dat het college van B&W het plan binnen bepaalde grenzen kan wijzigen, of moet uitwerken.
Deze flexibiliteitsinstrumenten maken het mogelijk dat de ruimtelijke normstelling concreet wordt uitgewerkt na de vaststelling van het bestemmingsplan, op een moment dat de verwezenlijking van een nieuwe ontwikkeling aanstaande is. Het bestemmingsplan bevat de kaders voor het wijzigingsplan of uitwerkingsplan, welke voldoende objectief begrensd moeten zijn. Het wijzigings- en uitwerkingsplan worden net als het bestemmingsplan voorbereid met de uitgebreide procedure met rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Na vaststelling vormen de plannen het toetsingskader voor bijvoorbeeld bouwaanvragen. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat het college met een uitwerkings- of wijzigingsplan het planologische kader voor de aanleg van een nieuwe woonwijk schept, waar het bestemmingsplan nog agrarische bestemming kende met een uitwerkingsplicht of wijzigingsbevoegdheid.
Omgevingswet kent geen wijzigings- of uitwerkingsplannen
In de Omgevingswet komen de wijzigings- en uitwerkingsplannen niet terug. Wel is in artikel 2.8 van de Omgevingswet voorzien in een algemene delegatiebepaling. De raad kan op grond daarvan bij apart delegatiebesluit bepalen dat het college een deel van het plan mag vaststellen. Dit delegatiebesluit maakt geen onderdeel uit van het omgevingsplan zelf en is ook niet appellabel. Deze delegatiemogelijkheid zorgt voor enige flexibiliteit bij de planvaststelling net zoals nu met het wijzigingsplan.
Uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen die al zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, gelden onder de Omgevingswet als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Dat zij aldus hun gelding blijven behouden, is geregeld in artikel 4.6, eerste lid, onder h en i, van de Invoeringswet Omgevingswet. Als een wijzigings- of uitwerkingsplan voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet in ontwerp ter inzage is gelegd, wordt de procedure nog onder het oude recht afgerond net zoals dat bij bestemmingsplannen zo is (artikel 4.6, tweede lid van de Invoeringswet Omgevingswet).
Wat te doen met nog onbenutte mogelijkheden voor wijzigings- en uitwerkingsplannen?
Onder de Omgevingswet zijn alle bestaande bestemmingsplannen onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. De uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in deze bestemmingsplannen kunnen echter niet meer worden benut voor het vaststellen van nieuwe plannen. Het overgangsrecht heeft daarin niet voorzien. In het overgangsrecht is wel bepaald dat de wijzigings- en uitwerkingsregels het kader vormen voor bouwaanvragen die in strijd zijn met de regels in het omgevingsplan over bouwen en in stand houden van bouwwerken. Dat is geregeld in de Bruidsschat. De Bruidsschat is in feite een hoofdstuk 22 dat op grond van het Invoeringsbesluit Omgevingswet onderdeel uitmaakt van elk omgevingsplan. Het bevat allerlei overgangsbepalingen die in de overgangsfase tot 2032 nodig zijn.
Artikel 22.26 van de Bruidsschat bevat een vergunningplicht voor bouwactiviteiten. Dit is een binnenplanse omgevingsplanactiviteit. Een aanvraag voor deze vergunning wordt getoetst aan het omgevingsplan, inclusief de bestemmingsplannen die daarvan onderdeel uitmaken (artikel 22.29 van de Bruidsschat). Als een aanvraag voldoet aan het omgevingsplan, moet de vergunning worden verleend. De vergunning kan óók worden verleend als een bouwaanvraag niet past in het omgevingsplan, voldoet aan de regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht (artikel 22.32 Bruidsschat).
De Bruidsschat bepaalt niet dat bouwaanvragen vergund moeten worden, als deze passen binnen de kaders voor een wijzigings- of uitwerkingsplan. Het college van B&W heeft hier beslissingsruimte. Daarbij zal het college moeten bepalen of het bouwplan uit oogpunt van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties aanvaardbaar is. De reden dat er geen verplichting is om de vergunning te verlenen, is dat bij een uitwerkings- en wijzigingsplan onder de Wro zelfstandig moest worden beoordeeld of dat plan in overeenstemming was met een goede ruimtelijke ordening. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan staat dus nog niet vast.
Naast de beoordeling van een evenwichtige toedeling van functies, moet het college ook toetsen aan instructieregels, instructies en voorbereidingsbesluiten die ook gelden voor omgevingsvergunningen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (artikel 22.32, tweede lid en 22.33).
Deze binnenplanse omgevingsplanactiviteit die past binnen de kaders voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht, wordt met de reguliere procedure voorbereid. Daarna staat bezwaar, beroep en hoger beroep open.
Voor louter functiewijzigingen, zonder dat deze tegelijk ook gepaard gaan met bouwen, kan geen gebruik worden gemaakt van de regels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Bruidsschat voorziet daarin niet. Het gaat dan bijvoorbeeld om de functiewijziging van een bestaand gebouw van een kantoorfunctie naar wonen. Wel zal een vergunning voor een dergelijke nieuwe ontwikkeling gemakkelijker kunnen worden onderbouwd, indien de nieuwe ontwikkeling past binnen deze regels. De raad had deze nieuwe functie immers eerder al wel voorzien en onderbouwd.
Verschillen met uitwerkings- en wijzigingsplannen
Onder de Omgevingswet is het dus niet meer mogelijk om planologische kaders te scheppen in een uitwerkings- of wijzigingsplan. De regels voor uitwerking en wijziging kunnen nog wel benut worden voor nieuwe ontwikkelingen, maar dat resulteert niet in een nieuw plan op basis waarvan vergunningen kunnen worden verleend, maar direct in een vergunning. Dat brengt met zich dat een project voldoende concreet zal moeten zijn uitgewerkt, concreter dan in vergelijking met de vaststelling van een uitwerkings- of wijzigingsplan.
Wel scheelt dit een besluit – het uitwerkings- of wijzigingsplan – waarover geprocedeerd kan worden. Al staat tegen die vergunning wel bezwaar, beroep en hoger beroep open, terwijl tegen de uitwerkings- en wijzigingsplannen rechtstreeks beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State open stond.
Tot slot
Bestaande uitwerkings- en wijzigingsplannen behouden hun gelding als onderdeel van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Ook de regels voor de toepassing van de bevoegdheid om dergelijke plannen op te stellen, blijven relevant. Niet als kader voor nieuwe plannen, maar als randvoorwaarden voor de verlening van omgevingsvergunningen voor binnenplanse omgevingsplanactiviteiten.
Heeft u vragen over de mogelijkheden en beperkingen die bestaande uitwerkings- of wijzigingsbevoegdheden geven voor nieuwe ontwikkelingen onder de Omgevingswet? Neem dan vooral contact met ons op.