Didam: heeft schenden gelijkheidsbeginsel bij grondverkoop gevolgen voor bestemmingsplan?

 13 juli 2022 | Blog

De Hoge Raad oordeelde op 26 november 2021 dat overheidslichamen op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden zijn om bij gronduitgifte mededingingsruimte te bieden. Wat als de gemeente geen mededingingsruimte heeft geboden, heeft dat gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan? De Afdeling heeft inmiddels op 20 april 2022 en 15 juni 2022 duidelijkheid geboden.

In uitspraken van 20 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1157) en 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1679) van de Afdeling stond de vraag centraal of het in strijd handelen met de regels uit het Didam-arrest – het gelijkheidsbeginsel – kan leiden tot het oordeel dat een bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling oordeelde in de uitspraak van 20 april 2022 dat de eventuele gevolgen van het Didam-arrest voor een koopovereenkomst niet op voorhand betekent dat een bestemmingsplan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd, maar slechts wat ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht.

 

De Afdeling herhaalt deze overweging in de uitspraak van 15 juni 2022. Daarnaast gaat zij in op de toetsingsmaatstaf die kan worden gehanteerd om te bepalen of schending van het gelijkheidsbeginsel met zich brengt dat een bestemmingsplan niet uitvoerbaar is en daarmee in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Van belang is of de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan de projectontwikkelaars zijn verkocht. Dit lijkt een redelijk hoge drempel waar vermoedelijk bij reguliere detailhandelsontwikkelingen niet snel sprake van zal zijn. Tot slot overweegt de Afdeling dat zich ook voor wat betreft de omgevingsvergunning voor bouwen geen weigeringsgrond voordoet op grond waarvan het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren.

Het handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de eventuele nietigheid/vernietigbaarheid van een koopovereenkomst betekent dus niet automatisch – en vermoedelijk ook niet snel – dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is.

De Hoge Raad oordeelde op 26 november 2021 dat overheidslichamen op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden zijn om bij gronduitgifte mededingingsruimte te bieden. Wat als de gemeente geen mededingingsruimte heeft geboden, heeft dat gevolgen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan? De Afdeling heeft inmiddels op 20 april 2022 en 15 juni 2022 duidelijkheid geboden.

In uitspraken van 20 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1157) en 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1679) van de Afdeling stond de vraag centraal of het in strijd handelen met de regels uit het Didam-arrest – het gelijkheidsbeginsel – kan leiden tot het oordeel dat een bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

De Afdeling oordeelde in de uitspraak van 20 april 2022 dat de eventuele gevolgen van het Didam-arrest voor een koopovereenkomst niet op voorhand betekent dat een bestemmingsplan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd, maar slechts wat ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar wordt geacht.

 

De Afdeling herhaalt deze overweging in de uitspraak van 15 juni 2022. Daarnaast gaat zij in op de toetsingsmaatstaf die kan worden gehanteerd om te bepalen of schending van het gelijkheidsbeginsel met zich brengt dat een bestemmingsplan niet uitvoerbaar is en daarmee in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Van belang is of de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat de daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel aan de projectontwikkelaars zijn verkocht. Dit lijkt een redelijk hoge drempel waar vermoedelijk bij reguliere detailhandelsontwikkelingen niet snel sprake van zal zijn. Tot slot overweegt de Afdeling dat zich ook voor wat betreft de omgevingsvergunning voor bouwen geen weigeringsgrond voordoet op grond waarvan het college de omgevingsvergunning had moeten weigeren.

Het handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel en de eventuele nietigheid/vernietigbaarheid van een koopovereenkomst betekent dus niet automatisch – en vermoedelijk ook niet snel – dat het bestemmingsplan niet uitvoerbaar is.