In hoeverre mag een overheidslichaam uitvoering geven aan een – voor ‘Didam’ – gesloten onderhandse koopovereenkomst? Uit een uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat het ‘Didam-arrest’ met terugwerkende kracht kan worden toegepast op bestaande overeenkomsten die tot stand zijn gekomen voor het ‘Didam-arrest’.
Op 18 maart 2022 oordeelt de voorzieningenrechter dat een onderhandse koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tussen de gemeente Nieuwegein en Shell niet ten uitvoer mag worden gelegd vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. In deze uitspraak van de voorzieningenrechter worden de eisen uit het ‘Didam-arrest’ toegepast op een overeenkomst die is gesloten voor het ‘Didam-arrest’.
Achtergrond
In deze zaak had eiser meermaals contact met de gemeente Nieuwegein over de ontwikkeling op een kavel in eigendom bij de gemeente. Op 25 november 2021 – een dag voordat het Didam-arrest werd gewezen – sloot de gemeente een koopovereenkomst voor die kavel met Shell. Daaraan voorafgaand heeft geen openbare inschrijving plaatsgehad. Bij de voorzieningenrechter voert eiser aan dat de gemeente in strijd met het Didam-arrest heeft gehandeld waardoor de overeenkomst met Shell nietig dan wel vernietigbaar is. De gemeente stelt zich op het standpunt dat het haar vrij stond om de kavel onderhands aan Shell te verkopen, nu – op het moment dat de koopovereenkomst tot stand kwam – het Didam-arrest nog niet was gewezen. De vraag die zodoende voorlag: heeft het Didam-arrest terugwerkende kracht?
Voorzieningenrechter: handelen gemeente al voor ‘Didam’ gebonden aan gelijkheidsbeginsel
De voorzieningenrechter oordeelt dat de handelswijze van de gemeente in dit geval getoetst moet worden aan de criteria die volgen uit het Didam-arrest van de Hoge Raad, ondanks het feit dat de koopovereenkomst is gesloten voordat het Didam-arrest is gewezen. Tijdens de verkoop van de kavel was de gemeente immers al gebonden aan het gelijkheidsbeginsel en de eisen die voorvloeien uit het voornoemde arrest zijn slechts een uitvloeisel van het reeds geldende gelijkheidsbeginsel. Hiermee bevestigt de voorzieningenrechter de terugwerkende kracht van het Didam-arrest. Eiser heeft volgens de rechter geen gelijke kans gekregen om mee te dingen in de verkoop van de kavel. De gemeente heeft het gelijkheidsbeginsel derhalve onvoldoende in acht genomen. Bovendien moet de gemeente het voornemen tot een onderhandse verkoop vooraf bekend maken. Deze bekendmaking moet een motivering bevatten van de beslissing om één-op-één te verkopen.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat in eerste instantie geen uitvoer mag worden gegeven aan de koopovereenkomst. Wel bepaalt de rechter dat de gemeente alsnog het juiste traject kan volgen en een gemotiveerde beslissing tot onderhandse verkoop bekend kan maken. Als hieruit volgt dat slechts sprake is van één serieuze gegadigde kan de onderhandse verkoop mogelijk toch doorgang vinden.
In hoeverre mag een overheidslichaam uitvoering geven aan een – voor ‘Didam’ – gesloten onderhandse koopovereenkomst? Uit een uitspraak van de voorzieningenrechter volgt dat het ‘Didam-arrest’ met terugwerkende kracht kan worden toegepast op bestaande overeenkomsten die tot stand zijn gekomen voor het ‘Didam-arrest’.
Op 18 maart 2022 oordeelt de voorzieningenrechter dat een onderhandse koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak tussen de gemeente Nieuwegein en Shell niet ten uitvoer mag worden gelegd vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. In deze uitspraak van de voorzieningenrechter worden de eisen uit het ‘Didam-arrest’ toegepast op een overeenkomst die is gesloten voor het ‘Didam-arrest’.
Achtergrond
In deze zaak had eiser meermaals contact met de gemeente Nieuwegein over de ontwikkeling op een kavel in eigendom bij de gemeente. Op 25 november 2021 – een dag voordat het Didam-arrest werd gewezen – sloot de gemeente een koopovereenkomst voor die kavel met Shell. Daaraan voorafgaand heeft geen openbare inschrijving plaatsgehad. Bij de voorzieningenrechter voert eiser aan dat de gemeente in strijd met het Didam-arrest heeft gehandeld waardoor de overeenkomst met Shell nietig dan wel vernietigbaar is. De gemeente stelt zich op het standpunt dat het haar vrij stond om de kavel onderhands aan Shell te verkopen, nu – op het moment dat de koopovereenkomst tot stand kwam – het Didam-arrest nog niet was gewezen. De vraag die zodoende voorlag: heeft het Didam-arrest terugwerkende kracht?
Voorzieningenrechter: handelen gemeente al voor ‘Didam’ gebonden aan gelijkheidsbeginsel
De voorzieningenrechter oordeelt dat de handelswijze van de gemeente in dit geval getoetst moet worden aan de criteria die volgen uit het Didam-arrest van de Hoge Raad, ondanks het feit dat de koopovereenkomst is gesloten voordat het Didam-arrest is gewezen. Tijdens de verkoop van de kavel was de gemeente immers al gebonden aan het gelijkheidsbeginsel en de eisen die voorvloeien uit het voornoemde arrest zijn slechts een uitvloeisel van het reeds geldende gelijkheidsbeginsel. Hiermee bevestigt de voorzieningenrechter de terugwerkende kracht van het Didam-arrest. Eiser heeft volgens de rechter geen gelijke kans gekregen om mee te dingen in de verkoop van de kavel. De gemeente heeft het gelijkheidsbeginsel derhalve onvoldoende in acht genomen. Bovendien moet de gemeente het voornemen tot een onderhandse verkoop vooraf bekend maken. Deze bekendmaking moet een motivering bevatten van de beslissing om één-op-één te verkopen.
De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat in eerste instantie geen uitvoer mag worden gegeven aan de koopovereenkomst. Wel bepaalt de rechter dat de gemeente alsnog het juiste traject kan volgen en een gemotiveerde beslissing tot onderhandse verkoop bekend kan maken. Als hieruit volgt dat slechts sprake is van één serieuze gegadigde kan de onderhandse verkoop mogelijk toch doorgang vinden.