Al geruime tijd wordt gesproken over de ontwikkeling van een wet over de zeggenschap van lichaamsmateriaal. In 2007 is een dergelijk wetsvoorstel met 'brede reikwijdte' al toegezegd door de toenmalige staatssecretaris van VWS. Nu, tien jaar later, is het Wetsvoorstel zeggenschap lichaamsmateriaal beschikbaar gesteld voor internetconsultatie. Deze nieuwsbriefbijdrage bespreekt een aantal onderdelen van het voorstel.
Doelstelling wetsvoorstel
Het wetsvoorstel bevat vooral procedurele regels voor de zeggenschap over en het beheer en gebruik van lichaamsmateriaal, ter aanvulling op al bestaande wetgeving over gebruik van lichaamsmateriaal (zoals de Wet inzake de Geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)). Het voorstel beoogt volgens de toelichting de autonomie en zeggenschap van de donor te versterken en tegelijk belemmeringen voor wetenschappelijk gebruik te voorkomen.
Reikwijdte en toestemming
Het wetsvoorstel heeft betrekking op menselijk materiaal, dat niet of niet meer gebruikt wordt voor diagnostiek of behandeling van degene van wie het afkomstig is. Het voorstel maakt het geven van een 'brede' toestemming voor het gebruik van dit materiaal mogelijk. Dit is van belang omdat op het moment van afname en opslag van materiaal, vaak nog niet duidelijk is voor welke doeleinden het in de toekomst gebruikt kan worden.
Verduidelijking voor medisch-wetenschappelijk onderzoek
Op dit moment bevat de WMO al bepalingen over het gebruik van lichaamsmateriaal bij medisch-wetenschappelijk onderzoek. De WMO stelt toetsing van onderzoeken door een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) verplicht, als proefpersonen worden onderworpen aan handelingen of een gedragswijze krijgen opgelegd. Voor die WMO-toetsing is het noodzakelijk dat sprake is van een medisch-wetenschappelijke vraagstelling in een onderzoeksprotocol.
Voor bepaalde nieuwe manieren van opslag van en onderzoek met lichaamsmateriaal, is de WMO echter ontoereikend gebleken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het fenomeen 'biobank'. Bij de opslag in een biobank wordt lichaamsmateriaal afgenomen en opgeslagen voor toekomstig onderzoek. Op het moment van afname ('onderwerping aan handelingen'), is echter nog onduidelijk voor welk onderzoek het lichaamsmateriaal gebruikt zal worden. Van een specifieke onderzoeksvraagstelling is dan dus nog geen sprake. Strikt gezien vallen dergelijke gevallen niet binnen de reikwijdte van de WMO, waardoor een inhoudelijke toetsing niet plaatsvindt.
Het wetsvoorstel probeert meer duidelijkheid te scheppen, met de introductie van twee toetsingsmomenten door een METC. Het eerste toetsingsmoment heeft alleen betrekking op het voorstel tot afname van lichaamsmateriaal. Er is dan slechts een globaal onderzoeksdoel bekend. Het tweede toetsingsmoment vindt plaats als duidelijk is voor welk onderzoek het lichaamsmateriaal gebruikt gaat worden. Er is dan sprake van een duidelijke wetenschappelijke vraagstelling in een onderzoeksprotocol. Het wetsvoorstel geeft voor beide toetsingsmomenten toetsingscriteria.
Daar waar de WMO niet van toepassing is omdat op het moment van afname van lichaamsmateriaal nog geen sprake is van een uitgewerkte onderzoeksvraag, biedt het wetsvoorstel dus uitkomst. De vreemde situatie dat in die gevallen strikt gezien geen inhoudelijke toetsing hoeft plaats te vinden, wordt daarmee verholpen.
Kritiek: gebruik lichaamsmateriaal door politie en justitie
Naast het gebruik van lichaamsmateriaal in het kader van zorg en onderzoek, kent het wetsvoorstel ook bepalingen voor het gebruik van lichaamsmateriaal dat in het kader van zorg ter beschikking is gesteld door politie en justitie bij de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven. Vooral dit onderdeel heeft direct de nodige kritiek gekregen.
Kern van die kritiek is dat het medisch beroepsgeheim wordt ingeperkt. Dit schaadt het vertrouwen in de zorg en daarmee de toegankelijkheid van zorg. Uit vrees voor deze bevoegdheid kunnen mensen zorg gaan mijden. Een ander mogelijk gevolg is dat minder lichaamsmateriaal beschikbaar komt omdat mensen huiverig worden een 'brede' toestemming te geven voor de opslag van hun lichaamsmateriaal. In die zin kan deze bevoegdheid indirect juist een belemmering vormen voor wetenschappelijk onderzoek. Dit betreft naar onze mening een tegenstrijdigheid in het wetsvoorstel, dat immers als belangrijke doelstelling heeft belemmeringen voor wetenschappelijk onderzoek te voorkomen.
De eerste (zichtbare) stappen op weg naar een definitieve Wet zeggenschap lichaamsmateriaal zijn gezet. Belanghebbenden en geïnteresseerden hebben tot 23 juni 2017 gelegenheid op de inhoud van het wetsvoorstel te reageren.
Juridisch advies, bijstand van een advocaat of meer informatie?
Heeft u vragen over dit blog? Neem dan contact op met Willemijn van der Wel.
Dit blog maakt onderdeel uit van de nieuwsbrief Zorg.
Al geruime tijd wordt gesproken over de ontwikkeling van een wet over de zeggenschap van lichaamsmateriaal. In 2007 is een dergelijk wetsvoorstel met 'brede reikwijdte' al toegezegd door de toenmalige staatssecretaris van VWS. Nu, tien jaar later, is het Wetsvoorstel zeggenschap lichaamsmateriaal beschikbaar gesteld voor internetconsultatie. Deze nieuwsbriefbijdrage bespreekt een aantal onderdelen van het voorstel.
Doelstelling wetsvoorstel
Het wetsvoorstel bevat vooral procedurele regels voor de zeggenschap over en het beheer en gebruik van lichaamsmateriaal, ter aanvulling op al bestaande wetgeving over gebruik van lichaamsmateriaal (zoals de Wet inzake de Geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) en de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO)). Het voorstel beoogt volgens de toelichting de autonomie en zeggenschap van de donor te versterken en tegelijk belemmeringen voor wetenschappelijk gebruik te voorkomen.
Reikwijdte en toestemming
Het wetsvoorstel heeft betrekking op menselijk materiaal, dat niet of niet meer gebruikt wordt voor diagnostiek of behandeling van degene van wie het afkomstig is. Het voorstel maakt het geven van een 'brede' toestemming voor het gebruik van dit materiaal mogelijk. Dit is van belang omdat op het moment van afname en opslag van materiaal, vaak nog niet duidelijk is voor welke doeleinden het in de toekomst gebruikt kan worden.
Verduidelijking voor medisch-wetenschappelijk onderzoek
Op dit moment bevat de WMO al bepalingen over het gebruik van lichaamsmateriaal bij medisch-wetenschappelijk onderzoek. De WMO stelt toetsing van onderzoeken door een Medisch Ethische Toetsingscommissie (METC) verplicht, als proefpersonen worden onderworpen aan handelingen of een gedragswijze krijgen opgelegd. Voor die WMO-toetsing is het noodzakelijk dat sprake is van een medisch-wetenschappelijke vraagstelling in een onderzoeksprotocol.
Voor bepaalde nieuwe manieren van opslag van en onderzoek met lichaamsmateriaal, is de WMO echter ontoereikend gebleken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het fenomeen 'biobank'. Bij de opslag in een biobank wordt lichaamsmateriaal afgenomen en opgeslagen voor toekomstig onderzoek. Op het moment van afname ('onderwerping aan handelingen'), is echter nog onduidelijk voor welk onderzoek het lichaamsmateriaal gebruikt zal worden. Van een specifieke onderzoeksvraagstelling is dan dus nog geen sprake. Strikt gezien vallen dergelijke gevallen niet binnen de reikwijdte van de WMO, waardoor een inhoudelijke toetsing niet plaatsvindt.
Het wetsvoorstel probeert meer duidelijkheid te scheppen, met de introductie van twee toetsingsmomenten door een METC. Het eerste toetsingsmoment heeft alleen betrekking op het voorstel tot afname van lichaamsmateriaal. Er is dan slechts een globaal onderzoeksdoel bekend. Het tweede toetsingsmoment vindt plaats als duidelijk is voor welk onderzoek het lichaamsmateriaal gebruikt gaat worden. Er is dan sprake van een duidelijke wetenschappelijke vraagstelling in een onderzoeksprotocol. Het wetsvoorstel geeft voor beide toetsingsmomenten toetsingscriteria.
Daar waar de WMO niet van toepassing is omdat op het moment van afname van lichaamsmateriaal nog geen sprake is van een uitgewerkte onderzoeksvraag, biedt het wetsvoorstel dus uitkomst. De vreemde situatie dat in die gevallen strikt gezien geen inhoudelijke toetsing hoeft plaats te vinden, wordt daarmee verholpen.
Kritiek: gebruik lichaamsmateriaal door politie en justitie
Naast het gebruik van lichaamsmateriaal in het kader van zorg en onderzoek, kent het wetsvoorstel ook bepalingen voor het gebruik van lichaamsmateriaal dat in het kader van zorg ter beschikking is gesteld door politie en justitie bij de opsporing en vervolging van ernstige misdrijven. Vooral dit onderdeel heeft direct de nodige kritiek gekregen.
Kern van die kritiek is dat het medisch beroepsgeheim wordt ingeperkt. Dit schaadt het vertrouwen in de zorg en daarmee de toegankelijkheid van zorg. Uit vrees voor deze bevoegdheid kunnen mensen zorg gaan mijden. Een ander mogelijk gevolg is dat minder lichaamsmateriaal beschikbaar komt omdat mensen huiverig worden een 'brede' toestemming te geven voor de opslag van hun lichaamsmateriaal. In die zin kan deze bevoegdheid indirect juist een belemmering vormen voor wetenschappelijk onderzoek. Dit betreft naar onze mening een tegenstrijdigheid in het wetsvoorstel, dat immers als belangrijke doelstelling heeft belemmeringen voor wetenschappelijk onderzoek te voorkomen.
De eerste (zichtbare) stappen op weg naar een definitieve Wet zeggenschap lichaamsmateriaal zijn gezet. Belanghebbenden en geïnteresseerden hebben tot 23 juni 2017 gelegenheid op de inhoud van het wetsvoorstel te reageren.
Juridisch advies, bijstand van een advocaat of meer informatie?
Heeft u vragen over dit blog? Neem dan contact op met Willemijn van der Wel.
Dit blog maakt onderdeel uit van de nieuwsbrief Zorg.