Geen arbeidsovereenkomst na vijf ZZP-contracten

 22 mei 2018 | Blog

Regelmatig bestaat onduidelijkheid over de vraag of iemand als zelfstandige of als werknemer moet worden beschouwd. De kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst is van groot belang. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde onlangs dat de overeenkomst van een persoon na vijf opeenvolgende ZZP-contracten niet gekwalificeerd diende te worden als een arbeidsovereenkomst.

De feiten
Persoon X ('X') heeft sinds 1999 een eenmanszaak, X Consult, een organisatieadviesbureau.

Stichting Kwaliteits-controle-bureau ('KCB') heeft X vanaf 1 december 2012 tot en met 30 november 2016 op basis van een vijftal opdrachtovereenkomsten werkzaamheden laten verrichten als rayonmanager. Op 28 november 2016 heeft KCB aan X meegedeeld dat de overeenkomst tot opdracht van rechtswege per 30 november 2016 zou eindigen. X heeft dezelfde dag nog per e-mail aan KCB laten weten dat hij van mening is dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond die niet op deze wijze beëindigd kon worden.

Uit de overeenkomsten volgt dat partijen een vijftal overeenkomsten van opdracht hebben gesloten, waarin onder meer het overeengekomen tarief en de wijze van facturering is opgenomen. Ook volgt uit de overeenkomsten dat X minimaal 101 dagen per half jaar voor KCB dient te werken. In de laatst gesloten overeenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat partijen met elkaar wensen te contracteren op basis van opdracht en dat zij niet beogen een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daarnaast is er viermaal een VAR-Wuo door de Belastingdienst aan X verstrekt.

Hoger beroep
In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat van het bestaan van een arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. Tegen dit oordeel is X in hoger beroep gegaan.

X stelt onder meer dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de partijbedoeling bij het aangaan van de eerste overeenkomst en met de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst(en). X stelt dat het de bedoeling was dat hij bij KCB in loondienst zou komen, maar dat er een probleem was door de in zijn eenmanszaak opgebouwde fiscale oudedagsreserve. Daarnaast zouden de overige arbeidsvoorwaarden gelijk zijn aan die van de andere rayonmanagers, zoals het gebruik van laptop en telefoon, het opnemen van vakantiedagen, de onkostenvergoedingen en de regels bij ziekte. Ook zou X eenzijdige en dwingende instructies krijgen van zijn leidinggevende, had hij ieder jaar een functioneringsgesprek en hebben partijen in 2015 een verbetertraject afgesproken.

Verweer KCB
KCB voert verweer door te stellen dat aan X meermaals de keuze is geboden tussen een opdrachtovereenkomst en een arbeidsovereenkomst en dat X zelf heeft gekozen voor de eerste optie om te voorkomen dat hij de fiscale oudedagsreserve zou moeten afrekenen. X is een professionele, hoogopgeleide ZZP-er met dertien jaar ervaring en hij onderhandelde jaarlijks over de contractvoorwaarden. X heeft zelf gevraagd om de jaarlijkse gesprekken geen functioneringsgesprekken maar voortgangsgesprekken te noemen, omdat X naar eigen zeggen een andere verhouding met KCB had. X werd betaald op basis van de aan KCB verzonden facturen, waarbij btw in rekening werd gebracht. Tot slot heeft X zelf in april 2014 voorgesteld om nog drie jaar als ZZP-er aan KCB verbonden te blijven alvorens over een arbeidsovereenkomst kon worden gesproken.

Juridisch kader
Het is van groot belang of een overeenkomst wordt gekwalificeerd als opdracht overeenkomst of als arbeidsovereenkomst. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft de werknemer toegang tot tal van beschermende regels. Zo is titel 7.10 BW op de werknemer van toepassing. Daarnaast valt een werknemer onder de bescherming van de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid en zorg en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Ook kan de arbeidsovereenkomst leiden tot bovenwettelijke aanspraken op grond van een toepasselijke cao en is de arbeidsovereenkomst de toegangspoort tot diverse werknemersverzekeringen.

Uit het arrest Groen/Schroevers uit 1997 volgt dat bij toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval en alles in onderling verband moet worden gezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Niet een enkel kenmerk is beslissend, maar alle verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, moeten in hun onderling verband worden gezien.

Conclusie
Het Hof stelt geheel terecht - vast dat partijen bij het aangaan van de eerste overeenkomst de bedoeling hebben gehad om de verhouding tussen partijen in de vorm van een opdrachtovereenkomst te gieten. Daarnaast wijzen alle feiten en omstandigheden ondubbelzinnig in de richting van het ondernemerschap. Dat partijen steeds de bedoeling hebben gehad, dan wel tussentijds ervoor hebben gekozen een arbeidsovereenkomst aan te gaan, is uit de stukken niet af te leiden.

Het feit dat ieder jaar functioneringsgesprekken zijn gevoerd, dat X vanaf 2013 uitsluitend voor KCB heeft gewerkt en dat hij zijn vakantiedagen moest doorgeven, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof stelt dat KCB het rechtsvermoeden dat X de arbeid krachtens een arbeidsovereenkomst verrichtte, heeft weerlegd.

Juridisch advies of meer informatie?

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Alain Heunen.  

Dit blog is onderdeel van de nieuwsbrief Arbeid & Pensioenen.

Regelmatig bestaat onduidelijkheid over de vraag of iemand als zelfstandige of als werknemer moet worden beschouwd. De kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen arbeidsovereenkomst of opdrachtovereenkomst is van groot belang. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde onlangs dat de overeenkomst van een persoon na vijf opeenvolgende ZZP-contracten niet gekwalificeerd diende te worden als een arbeidsovereenkomst.

De feiten
Persoon X ('X') heeft sinds 1999 een eenmanszaak, X Consult, een organisatieadviesbureau.

Stichting Kwaliteits-controle-bureau ('KCB') heeft X vanaf 1 december 2012 tot en met 30 november 2016 op basis van een vijftal opdrachtovereenkomsten werkzaamheden laten verrichten als rayonmanager. Op 28 november 2016 heeft KCB aan X meegedeeld dat de overeenkomst tot opdracht van rechtswege per 30 november 2016 zou eindigen. X heeft dezelfde dag nog per e-mail aan KCB laten weten dat hij van mening is dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond die niet op deze wijze beëindigd kon worden.

Uit de overeenkomsten volgt dat partijen een vijftal overeenkomsten van opdracht hebben gesloten, waarin onder meer het overeengekomen tarief en de wijze van facturering is opgenomen. Ook volgt uit de overeenkomsten dat X minimaal 101 dagen per half jaar voor KCB dient te werken. In de laatst gesloten overeenkomst is uitdrukkelijk opgenomen dat partijen met elkaar wensen te contracteren op basis van opdracht en dat zij niet beogen een arbeidsovereenkomst aan te gaan. Daarnaast is er viermaal een VAR-Wuo door de Belastingdienst aan X verstrekt.

Hoger beroep
In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat van het bestaan van een arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. Tegen dit oordeel is X in hoger beroep gegaan.

X stelt onder meer dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan de partijbedoeling bij het aangaan van de eerste overeenkomst en met de wijze waarop partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst(en). X stelt dat het de bedoeling was dat hij bij KCB in loondienst zou komen, maar dat er een probleem was door de in zijn eenmanszaak opgebouwde fiscale oudedagsreserve. Daarnaast zouden de overige arbeidsvoorwaarden gelijk zijn aan die van de andere rayonmanagers, zoals het gebruik van laptop en telefoon, het opnemen van vakantiedagen, de onkostenvergoedingen en de regels bij ziekte. Ook zou X eenzijdige en dwingende instructies krijgen van zijn leidinggevende, had hij ieder jaar een functioneringsgesprek en hebben partijen in 2015 een verbetertraject afgesproken.

Verweer KCB
KCB voert verweer door te stellen dat aan X meermaals de keuze is geboden tussen een opdrachtovereenkomst en een arbeidsovereenkomst en dat X zelf heeft gekozen voor de eerste optie om te voorkomen dat hij de fiscale oudedagsreserve zou moeten afrekenen. X is een professionele, hoogopgeleide ZZP-er met dertien jaar ervaring en hij onderhandelde jaarlijks over de contractvoorwaarden. X heeft zelf gevraagd om de jaarlijkse gesprekken geen functioneringsgesprekken maar voortgangsgesprekken te noemen, omdat X naar eigen zeggen een andere verhouding met KCB had. X werd betaald op basis van de aan KCB verzonden facturen, waarbij btw in rekening werd gebracht. Tot slot heeft X zelf in april 2014 voorgesteld om nog drie jaar als ZZP-er aan KCB verbonden te blijven alvorens over een arbeidsovereenkomst kon worden gesproken.

Juridisch kader
Het is van groot belang of een overeenkomst wordt gekwalificeerd als opdracht overeenkomst of als arbeidsovereenkomst. Als er sprake is van een arbeidsovereenkomst heeft de werknemer toegang tot tal van beschermende regels. Zo is titel 7.10 BW op de werknemer van toepassing. Daarnaast valt een werknemer onder de bescherming van de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid en zorg en de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Ook kan de arbeidsovereenkomst leiden tot bovenwettelijke aanspraken op grond van een toepasselijke cao en is de arbeidsovereenkomst de toegangspoort tot diverse werknemersverzekeringen.

Uit het arrest Groen/Schroevers uit 1997 volgt dat bij toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst acht moet worden geslagen op alle omstandigheden van het geval en alles in onderling verband moet worden gezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Niet een enkel kenmerk is beslissend, maar alle verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden, moeten in hun onderling verband worden gezien.

Conclusie
Het Hof stelt geheel terecht - vast dat partijen bij het aangaan van de eerste overeenkomst de bedoeling hebben gehad om de verhouding tussen partijen in de vorm van een opdrachtovereenkomst te gieten. Daarnaast wijzen alle feiten en omstandigheden ondubbelzinnig in de richting van het ondernemerschap. Dat partijen steeds de bedoeling hebben gehad, dan wel tussentijds ervoor hebben gekozen een arbeidsovereenkomst aan te gaan, is uit de stukken niet af te leiden.

Het feit dat ieder jaar functioneringsgesprekken zijn gevoerd, dat X vanaf 2013 uitsluitend voor KCB heeft gewerkt en dat hij zijn vakantiedagen moest doorgeven, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof stelt dat KCB het rechtsvermoeden dat X de arbeid krachtens een arbeidsovereenkomst verrichtte, heeft weerlegd.

Juridisch advies of meer informatie?

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Alain Heunen.  

Dit blog is onderdeel van de nieuwsbrief Arbeid & Pensioenen.