In een eerder blog heb ik stilgestaan bij de kruimelvergunning voor het 'bijbehorend bouwwerk'. Een kruimelvergunning kan verleend worden voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, maar ook voor de oprichting van een nieuw bouwwerk. In dit laatste geval moet het bijbehorend bouwwerk wel functioneel verbonden zijn met een hoofdgebouw dat op hetzelfde perceel staat. Op 2 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over dit criterium een interessante uitspraak gedaan.
Wat was er aan de hand?
Door de eigenaren van een perceel met daarop een recreatiewoning aan het Ganzendiep bij IJsselmuiden (gemeente Kampen) was een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen en gebruiken van een woonschip. Dit schip zou eveneens worden gebruikt voor verblijfsrecreatie. Het een en ander was op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Het college heeft de aanvraag vervolgens afgewezen omdat het geen toepassing wenste te geven van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3 van de Wabo. Volgens de aanvragers was dit ook niet nodig; zij stelden dat het college een kruimelvergunning had kunnen verlenen. Doordat de beslistermijn daarvoor inmiddels was overschreden, zou deze zelfs al van rechtswege zijn ontstaan.
Criterium: functioneel verbonden met het hoofdgebouw
Of het college al dan niet een kruimelvergunning had kunnen verlenen, hangt af van de vraag of het woonschip gekwalificeerd kan worden als een bijbehorend bouwwerk. Daarvoor is vereist dat het functioneel verbonden is met de recreatiewoning. In de nota van toelichting bij artikel 1 van bijlage II van het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) staat dat met die eis wordt bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw.
In de jurisprudentie van de Afdeling wordt de toets aan dit criterium doorgaans beperkt tot een vaststelling dat het gebruik van de twee gebouwen in planologisch opzicht al dan niet overeenkomt. Aan de hand daarvan wordt vervolgens bepaald of juist wel of juist niet sprake is van functionele verbondenheid. De Afdeling benadrukt bovendien steeds dat voor een kwalificatie als bijbehorend bouwwerk geen sprake hoeft te zijn van functionele ondergeschiktheid.
Alleen bouwwerken die het gebruiksgenot van het hoofdgebouw vergroten
In deze uitspraak maakt de Afdeling duidelijk dat de beoordeling nog een tweede element kent. De enkele omstandigheid dat het gebruik van beide gebouwen in planologische zin overeenkomt, brengt nog niet met zich dat zij functioneel met elkaar verbonden zijn. Daarvoor is ook van belang dat het gebruik van het op te richten bouwwerk strekt tot een vergroting van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw, en dat het gebouw niet zelfstandig gebruikt zal worden. De Afdeling overweegt daarover het volgende:
"Anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, zijn de omstandigheden dat het recreatiewoonschip zelfstandig kan functioneren en dat het minstens even groot is als de recreatiewoning, een indicatie dat het gebruik van het recreatiewoonschip niet is gerelateerd aan het gebruik van de recreatiewoning en niet strekt tot vergroting van het woongenot daarvan. Deze omstandigheden zijn veeleer een aanwijzing dat het recreatiewoonschip als zelfstandig recreatieverblijf wordt gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het recreatiewoonschip niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt."
De consequentie hiervan is dat het college de kruimelregeling niet had kunnen toepassen, waardoor evenmin van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan.
Conclusie: geen tweede 'hoofdgebouw'
Een bouwwerk kan slechts worden aangemerkt als 'bijbehorend bouwwerk' in de zin van de kruimelregeling als het functioneel verbonden is met een hoofdgebouw. Dit vereiste brengt met zich dat het gebruik van het hoofdgebouw en het op te richten bouwwerk in planologisch opzicht overeen moet komen. De onderhavige uitspraak laat zien dat deze beoordeling nog een tweede component kent: het gebruik van het bijbehorend bouwwerk dient te strekken tot vergroting van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw. Indien het op te richten bouwwerk zelfstandig gebruikt zal worden, is geen sprake van functionele verbondenheid en kan geen kruimelvergunning worden verleend. De Afdeling lijkt hiermee te willen voorkomen dat de kruimelregeling wordt gebruikt om de facto een tweede 'hoofdgebouw' op te richten.
In een eerder blog heb ik stilgestaan bij de kruimelvergunning voor het 'bijbehorend bouwwerk'. Een kruimelvergunning kan verleend worden voor de uitbreiding van een hoofdgebouw, maar ook voor de oprichting van een nieuw bouwwerk. In dit laatste geval moet het bijbehorend bouwwerk wel functioneel verbonden zijn met een hoofdgebouw dat op hetzelfde perceel staat. Op 2 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over dit criterium een interessante uitspraak gedaan.
Wat was er aan de hand?
Door de eigenaren van een perceel met daarop een recreatiewoning aan het Ganzendiep bij IJsselmuiden (gemeente Kampen) was een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen en gebruiken van een woonschip. Dit schip zou eveneens worden gebruikt voor verblijfsrecreatie. Het een en ander was op grond van het bestemmingsplan niet toegestaan. Het college heeft de aanvraag vervolgens afgewezen omdat het geen toepassing wenste te geven van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3 van de Wabo. Volgens de aanvragers was dit ook niet nodig; zij stelden dat het college een kruimelvergunning had kunnen verlenen. Doordat de beslistermijn daarvoor inmiddels was overschreden, zou deze zelfs al van rechtswege zijn ontstaan.
Criterium: functioneel verbonden met het hoofdgebouw
Of het college al dan niet een kruimelvergunning had kunnen verlenen, hangt af van de vraag of het woonschip gekwalificeerd kan worden als een bijbehorend bouwwerk. Daarvoor is vereist dat het functioneel verbonden is met de recreatiewoning. In de nota van toelichting bij artikel 1 van bijlage II van het Bor (Stb. 2010, 143, blz. 133) staat dat met die eis wordt bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het hoofdgebouw.
In de jurisprudentie van de Afdeling wordt de toets aan dit criterium doorgaans beperkt tot een vaststelling dat het gebruik van de twee gebouwen in planologisch opzicht al dan niet overeenkomt. Aan de hand daarvan wordt vervolgens bepaald of juist wel of juist niet sprake is van functionele verbondenheid. De Afdeling benadrukt bovendien steeds dat voor een kwalificatie als bijbehorend bouwwerk geen sprake hoeft te zijn van functionele ondergeschiktheid.
Alleen bouwwerken die het gebruiksgenot van het hoofdgebouw vergroten
In deze uitspraak maakt de Afdeling duidelijk dat de beoordeling nog een tweede element kent. De enkele omstandigheid dat het gebruik van beide gebouwen in planologische zin overeenkomt, brengt nog niet met zich dat zij functioneel met elkaar verbonden zijn. Daarvoor is ook van belang dat het gebruik van het op te richten bouwwerk strekt tot een vergroting van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw, en dat het gebouw niet zelfstandig gebruikt zal worden. De Afdeling overweegt daarover het volgende:
"Anders dan [appellant A] en [appellant B] stellen, zijn de omstandigheden dat het recreatiewoonschip zelfstandig kan functioneren en dat het minstens even groot is als de recreatiewoning, een indicatie dat het gebruik van het recreatiewoonschip niet is gerelateerd aan het gebruik van de recreatiewoning en niet strekt tot vergroting van het woongenot daarvan. Deze omstandigheden zijn veeleer een aanwijzing dat het recreatiewoonschip als zelfstandig recreatieverblijf wordt gebruikt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het recreatiewoonschip niet als bijbehorend bouwwerk kan worden aangemerkt."
De consequentie hiervan is dat het college de kruimelregeling niet had kunnen toepassen, waardoor evenmin van rechtswege een omgevingsvergunning is ontstaan.
Conclusie: geen tweede 'hoofdgebouw'
Een bouwwerk kan slechts worden aangemerkt als 'bijbehorend bouwwerk' in de zin van de kruimelregeling als het functioneel verbonden is met een hoofdgebouw. Dit vereiste brengt met zich dat het gebruik van het hoofdgebouw en het op te richten bouwwerk in planologisch opzicht overeen moet komen. De onderhavige uitspraak laat zien dat deze beoordeling nog een tweede component kent: het gebruik van het bijbehorend bouwwerk dient te strekken tot vergroting van het gebruiksgenot van het hoofdgebouw. Indien het op te richten bouwwerk zelfstandig gebruikt zal worden, is geen sprake van functionele verbondenheid en kan geen kruimelvergunning worden verleend. De Afdeling lijkt hiermee te willen voorkomen dat de kruimelregeling wordt gebruikt om de facto een tweede 'hoofdgebouw' op te richten.