Handhaving Wet DBA opnieuw uitgesteld

9 juni 2017 | Publicatie

Gisteren maakte de Staatssecretaris van Financiën bekend dat de opschorting van de handhaving van de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (hierna: Wet DBA) is verlengd tot in ieder geval 1 juli 2018. Dat betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot die tijd geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf geconstateerd wordt dat feitelijk sprake is van een dienstbetrekking.

Sinds 1 mei 2016 is de Verklaring Arbeidsrelatie (hierna: VAR) en de vrijwarende werking hiervan vervangen door de Wet DBA met een systeem van (model)overeenkomsten. Door de invoering van de Wet DBA zijn zowel opdrachtgevers als opdrachtnemers verantwoordelijk voor de arbeidsrelatie die zij met elkaar aangaan en de fiscale gevolgen daarvan.

Rapport "Onderzoek varianten kwalificatie arbeidsrelatie"
Om alle partijen aan de nieuwe manier van werken te laten wennen, gold eerder een overgangsperiode tot 1 januari 2018. Het kabinet heeft deze periode kunnen benutten om te onderzoeken of de arbeidswetgeving herijkt moest worden. Inmiddels zijn de resultaten van het ambtelijk onderzoek bekend en aangeboden aan de Kamer en informateur. Het rapport geeft een inzicht in de keuzes die het nieuwe Kabinet kan maken om tot een betere oplossing te komen voor opdrachtgevers en opdrachtnemers.

Overgangsperiode wordt verlengd. En nu?
In zijn brief van 1 juni 2017 benadrukt Staatssecretaris van Financiën Eric Wiebes, dat het Kabinet het belangrijk acht dat opdrachtgevers en opdrachtnemer voldoende tijd krijgen om zich aan te passen. Zodoende schort Wiebes de handhaving op tot tenminste 1 juli 2018. Dit betekent dat zolang er nog onduidelijkheid heerst de Belastingdienst geen naheffingen en boetes zal opleggen. Net als bij de voorgaande opschorting zal deze uitzondering niet worden gemaakt voor de "kwaadwillende opdrachtgever". Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet -of had kunnen weten - dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast. In geval van kwaadwillendheid zal de Belastingdienst dus handhavend optreden en naheffingen en boetes kunnen opleggen.

Onder de uitstelperiode geldt dus nog steeds dat opdrachtgever en opdrachtnemer de inspanningsverplichting hebben om te beoordelen of er evident wel of niet sprake is van een dienstbetrekking. Wij adviseren dan ook in de praktijk deze arbeidsrelaties te blijven beoordelen en daar waar nodig gebruik te maken van (model)overeenkomsten en te monitoren of in de praktijk de werkzaamheden worden verricht conform de gesloten overeenkomst.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven