Hoge Raad maakt einde aan slapende dienstverbanden

11 november 2019 | Nieuws

Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad bepaald dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden, onder toekenning van een vergoeding aan de werknemer ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Voor de berekening van de hoogte van de te betalen transitievergoeding mag worden uitgegaan van het bedrag dat de werkgever verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de wachttijd voor de WIA (104 weken).

Als de betaling van de transitievergoeding leidt tot financiële problemen bij de werkgever, kan de werkgever in termijnen betalen of kan de uitbetaling worden opgeschort tot 1 april 2020, de datum waarop de Wet compensatie transitievergoeding in werking treedt. Voor een aanvraag bij het UWV op grond van deze wet is vereist dat de volledige vergoeding aan de werknemer is voldaan, hetgeen de werkgever verplicht tot – in ieder geval een korte periode van – voorfinanciering.

De overwegingen die wij meegeven
Hoewel het standpunt van de Hoge Raad strikt genomen niet tot actieve beëindiging door werkgevers dwingt omdat de Hoge Raad aangeeft dat het initiatief primair van de werknemer moet komen, geven wij werkgevers in overweging om

  • vóór 1 januari 2020 alle ‘slapende’ werknemers een voorstel te doen tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van de verschuldigde transitievergoeding gebaseerd op de formule zoals die tot en met 2019 van toepassing is (‘transitievergoeding 2019’), te berekenen per datum einde wachttijd of;
  • uiterlijk op 31 december 2019 een aanvraag ontslagvergunning UWV op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid in te dienen en de arbeidsovereenkomst na verkregen ontslagvergunning op te zeggen onder toekenning van de verschuldigde transitievergoeding 2019, te berekenen per datum einde wachttijd.

Dit aanbod ziet ook op de situatie waarbij de door de werkgever te ontvangen compensatie na 1 april 2020 van het UWV lager is omdat het betaalde loon gedurende de periode van twee jaar ziekte lager is dan het bedrag aan transitievergoeding. Werkgevers kunnen vervolgens tussen 1 april 2020 en 30 september 2020 bij het UWV een verzoek indienen tot compensatie voor de betaalde transitievergoeding 2019. Als de arbeidsovereenkomst pas in 2020 wordt beëindigd, zal het UWV ‘slechts’ de transitievergoeding 2020 compenseren.

Risico
Werkgevers die nalaten voor slapers voor 1 januari 2020 een ontslagvergunning bij het UWV aan te vragen, of de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen zouden een risico kunnen lopen na 1 januari 2020 geconfronteerd te worden met een schadevergoedingsclaim van werknemers, waarvan de wachttijd afliep voor 1 januari 2020 en waarvan de arbeidsovereenkomst pas na 1 januari 2020 is beëindigd onder toekenning van de transitievergoeding 2020. Als de berekening van de transitievergoeding 2019 tot een (significant) hogere uitkomst zou hebben geleid, dan kunnen wij ons voorstellen dat dergelijke werknemers zich – met succes – op het standpunt stellen dat zij schade hebben geleden, bestaande uit het verschil tussen het bedrag aan transitievergoeding 2019 en de transitievergoeding 2020. Dat zou betekenen dat de werkgever het verschil tussen de transitievergoeding 2019 en de uitbetaalde transitievergoeding 2020 alsnog zal moeten uitbetalen aan de voormalige werknemer, zonder dat daar compensatie van het UWV tegenover staat.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven