Intergemeentelijke samenwerking: let op de vennootschapsbelasting en btw!

 4 april 2019 | Blog

Gemeenten kunnen op verschillende manieren met elkaar samenwerken. In een eerdere blog is aangegeven dat dit kan via:

a)      de privaatrechtelijke weg

veelal via het oprichten van een rechtspersoon of het sluiten van een overeenkomst

b)      de publiekrechtelijke weg

veelal bestaat de publiekrechtelijke weg uit het aangaan van een gemeenschappelijke regeling, een centrumgemeente-constructie of een bedrijfsvoeringsorganisatie.

De keuze voor de samenwerkingsvorm is ook van invloed op de verschuldigdheid van belastingen. Om onnodige en ongewenste belastingdruk te voorkomen, raden wij aan om de samenwerkingsvorm vooraf te beoordelen vanuit fiscaal perspectief. In deze blog lichten we op hoofdlijnen de aandachtspunten toe voor de vennootschapsbelasting en btw.

Vennootschapsbelasting (vpb)
De samenwerkingsvorm die gemeenten kiezen bepaalt in hoeverre sprake is van belastingplicht voor de vpb. Sommige samenwerkingsvormen leiden tot volledige belastingplicht, andere samenwerkingsvormen leiden slechts tot beperkte belastingplicht (of zelfs geen belastingplicht). Belastingplichtigen zijn in principe 19%/25% vpb verschuldigd over de belastbare winst die zij behalen en moeten jaarlijks vpb-aangifte doen.

Indien gemeenten samenwerken door middel van een BV of NV, dan is die BV of NV volledig belastingplichtig voor de vpb. Dat wil zeggen: een BV of NV is in principe vpb verschuldigd over de belastbare winst die zij met al haar activiteiten behaalt. Het voordeel hiervan is dat winstgevende activiteiten en verlieslatende activiteiten met elkaar kunnen worden verrekend, zodat slechts vpb is verschuldigd als per saldo een belastbare winst overblijft. Indien geen winst wordt behaald dan is ook geen vpb verschuldigd, hoewel dan toch jaarlijks vpb-aangifte moet worden gedaan.

Kiezen gemeenten ervoor om samen te werken door middel van een stichting of via publiekrechtelijke samenwerking, dan is deze stichting respectievelijk gemeente slechts belastingplichtig voor zover zij een onderneming drijft. Van het drijven van een onderneming kan sprake zijn indien de stichting of gemeente in concurrentie treedt met vpb-plichtige ondernemingen (denk hierbij aan de exploitatie van musea, sportgelegenheden of parkeerplaatsen). De stichting of gemeente is in principe vpb verschuldigd over de belastbare winst die uitsluitend met haar ondernemingsactiviteiten wordt behaald. Het voordeel hiervan is dat slechts de winsten van ondernemingsactiviteiten in de heffing worden betrokken. De winsten van niet-ondernemingsactiviteiten vallen buiten de heffing. Daartegenover staat dat verlieslatende niet-ondernemingsactiviteiten ook niet kunnen worden verrekend met winstgevende ondernemingsactiviteiten. Indien een stichting of gemeente geen ondernemingsactiviteiten verricht of geen winst maakt met haar ondernemingsactiviteiten, dan is ook geen vpb verschuldigd.

Welke samenwerkingsvorm vanuit vpb-perspectief het meest voordelig is, is afhankelijk van de (verwachte) winstgevendheid van de activiteiten en de soort activiteiten. Zo kan in specifieke gevallen een vrijstelling van toepassing zijn, zoals voor winst behaald met bepaalde overheidstaken.

Btw
Vanuit btw-perspectief is niet zozeer de wijze van samenwerking doorslaggevend, maar moet worden gekeken naar het onderwerp van de dienstverlening; worden er prestaties tegen vergoeding geleverd binnen het samenwerkingsverband of door het samenwerkingsverband aan derden? En zo ja, wat voor soort prestaties betreft het?

Het uitgangspunt in de btw-regelgeving is dat in beginsel iedere prestatie tegen vergoeding btw-belastbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat sprake is van ondernemershandelen. Wanneer een gemeente of een gemeentelijk samenwerkingsverband prestaties verricht vanuit haar overheidstaak, speelt btw in principe geen rol en kan in beginsel de door hen betaalde btw voor de uitbestede diensten/prestaties via het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF) worden teruggevraagd. In die gevallen dat het BCF niet van toepassing is of dat het BCF-plafond bereikt is, kan dat leiden tot extra btw-druk bij de gemeenten.

Wanneer de intergemeentelijke samenwerking leidt tot het sluiten van dienstverleningsovereenkomsten, dient rekening te worden gehouden met btw-plichtigheid. Of daarbij (deels) gebruik kan worden gemaakt van btw-vrijstellingen zoals de koepelvrijstelling en/of het leerstuk van kosten voor gemene rekening of de mogelijkheid dat btw kan worden doorgeschoven via de transparantieregeling, is afhankelijk van de manier van samenwerking en de aard van de prestaties.

Aangezien btw een aardige kostenpost kan vormen, is het raadzaam vooraf duidelijk te bepalen wat de intergemeentelijke samenwerking gaat omvatten. Duidelijk moet zijn wat voor prestaties en aan wie deze verricht zullen gaan worden en welke samenwerkingsvorm mogelijk is.

Afsluiting
Zoals u ziet is de intergemeentelijke samenwerkingsvorm van invloed op de verschuldigdheid van vpb en btw.  Om onnodige en ongewenste belastingdruk te voorkomen, raden wij aan om de samenwerkingsvorm vooraf te beoordelen vanuit vpb- en btw-perspectief. Aan de hand daarvan kunnen de fiscaalrechtelijke aspecten in kaart worden gebracht, waarna wordt (her)beoordeeld of de wijze van samenwerking nog moet worden aangepast om fiscaalrechtelijke issues en financiële tegenvallers te voorkomen. 

Gemeenten kunnen op verschillende manieren met elkaar samenwerken. In een eerdere blog is aangegeven dat dit kan via:

a)      de privaatrechtelijke weg

veelal via het oprichten van een rechtspersoon of het sluiten van een overeenkomst

b)      de publiekrechtelijke weg

veelal bestaat de publiekrechtelijke weg uit het aangaan van een gemeenschappelijke regeling, een centrumgemeente-constructie of een bedrijfsvoeringsorganisatie.

De keuze voor de samenwerkingsvorm is ook van invloed op de verschuldigdheid van belastingen. Om onnodige en ongewenste belastingdruk te voorkomen, raden wij aan om de samenwerkingsvorm vooraf te beoordelen vanuit fiscaal perspectief. In deze blog lichten we op hoofdlijnen de aandachtspunten toe voor de vennootschapsbelasting en btw.

Vennootschapsbelasting (vpb)
De samenwerkingsvorm die gemeenten kiezen bepaalt in hoeverre sprake is van belastingplicht voor de vpb. Sommige samenwerkingsvormen leiden tot volledige belastingplicht, andere samenwerkingsvormen leiden slechts tot beperkte belastingplicht (of zelfs geen belastingplicht). Belastingplichtigen zijn in principe 19%/25% vpb verschuldigd over de belastbare winst die zij behalen en moeten jaarlijks vpb-aangifte doen.

Indien gemeenten samenwerken door middel van een BV of NV, dan is die BV of NV volledig belastingplichtig voor de vpb. Dat wil zeggen: een BV of NV is in principe vpb verschuldigd over de belastbare winst die zij met al haar activiteiten behaalt. Het voordeel hiervan is dat winstgevende activiteiten en verlieslatende activiteiten met elkaar kunnen worden verrekend, zodat slechts vpb is verschuldigd als per saldo een belastbare winst overblijft. Indien geen winst wordt behaald dan is ook geen vpb verschuldigd, hoewel dan toch jaarlijks vpb-aangifte moet worden gedaan.

Kiezen gemeenten ervoor om samen te werken door middel van een stichting of via publiekrechtelijke samenwerking, dan is deze stichting respectievelijk gemeente slechts belastingplichtig voor zover zij een onderneming drijft. Van het drijven van een onderneming kan sprake zijn indien de stichting of gemeente in concurrentie treedt met vpb-plichtige ondernemingen (denk hierbij aan de exploitatie van musea, sportgelegenheden of parkeerplaatsen). De stichting of gemeente is in principe vpb verschuldigd over de belastbare winst die uitsluitend met haar ondernemingsactiviteiten wordt behaald. Het voordeel hiervan is dat slechts de winsten van ondernemingsactiviteiten in de heffing worden betrokken. De winsten van niet-ondernemingsactiviteiten vallen buiten de heffing. Daartegenover staat dat verlieslatende niet-ondernemingsactiviteiten ook niet kunnen worden verrekend met winstgevende ondernemingsactiviteiten. Indien een stichting of gemeente geen ondernemingsactiviteiten verricht of geen winst maakt met haar ondernemingsactiviteiten, dan is ook geen vpb verschuldigd.

Welke samenwerkingsvorm vanuit vpb-perspectief het meest voordelig is, is afhankelijk van de (verwachte) winstgevendheid van de activiteiten en de soort activiteiten. Zo kan in specifieke gevallen een vrijstelling van toepassing zijn, zoals voor winst behaald met bepaalde overheidstaken.

Btw
Vanuit btw-perspectief is niet zozeer de wijze van samenwerking doorslaggevend, maar moet worden gekeken naar het onderwerp van de dienstverlening; worden er prestaties tegen vergoeding geleverd binnen het samenwerkingsverband of door het samenwerkingsverband aan derden? En zo ja, wat voor soort prestaties betreft het?

Het uitgangspunt in de btw-regelgeving is dat in beginsel iedere prestatie tegen vergoeding btw-belastbaar is. Voorwaarde daarbij is wel dat sprake is van ondernemershandelen. Wanneer een gemeente of een gemeentelijk samenwerkingsverband prestaties verricht vanuit haar overheidstaak, speelt btw in principe geen rol en kan in beginsel de door hen betaalde btw voor de uitbestede diensten/prestaties via het BTW-compensatiefonds (hierna: BCF) worden teruggevraagd. In die gevallen dat het BCF niet van toepassing is of dat het BCF-plafond bereikt is, kan dat leiden tot extra btw-druk bij de gemeenten.

Wanneer de intergemeentelijke samenwerking leidt tot het sluiten van dienstverleningsovereenkomsten, dient rekening te worden gehouden met btw-plichtigheid. Of daarbij (deels) gebruik kan worden gemaakt van btw-vrijstellingen zoals de koepelvrijstelling en/of het leerstuk van kosten voor gemene rekening of de mogelijkheid dat btw kan worden doorgeschoven via de transparantieregeling, is afhankelijk van de manier van samenwerking en de aard van de prestaties.

Aangezien btw een aardige kostenpost kan vormen, is het raadzaam vooraf duidelijk te bepalen wat de intergemeentelijke samenwerking gaat omvatten. Duidelijk moet zijn wat voor prestaties en aan wie deze verricht zullen gaan worden en welke samenwerkingsvorm mogelijk is.

Afsluiting
Zoals u ziet is de intergemeentelijke samenwerkingsvorm van invloed op de verschuldigdheid van vpb en btw.  Om onnodige en ongewenste belastingdruk te voorkomen, raden wij aan om de samenwerkingsvorm vooraf te beoordelen vanuit vpb- en btw-perspectief. Aan de hand daarvan kunnen de fiscaalrechtelijke aspecten in kaart worden gebracht, waarna wordt (her)beoordeeld of de wijze van samenwerking nog moet worden aangepast om fiscaalrechtelijke issues en financiële tegenvallers te voorkomen.