Kroniek onteigeningsrecht

 28 november 2019 | Publicatie

Op 17 oktober 2019 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (hierna: de Omgevingswet) aangenomen.2 Die wet zal de huidige uit 1851 stammende onteigeningswet per 1 januari 2021 gaan vervangen.

Eén van de grootste veranderingen die de Omgevingswet teweeg zal brengen, betreft het feit dat de civiele rechter niet langer de rechtmatigheid van de onteigening zal toetsen. In de nieuwe situatie wordt die rol overgenomen door de bestuursrechter. De gedachte was aanvankelijk dat een belanghebbende zelf beroep moest instellen bij de rechtbank (sector bestuursrecht) tegen de door een bestuursorgaan genomen onteigeningsbeschikking. Als een belanghebbende vergeet om beroep in te stellen, leidt dit er echter toe dat een perceel wordt onteigend zonder dat dit is getoetst door de rechter. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties achtte dit bij nader inzien onwenselijk en heeft het wetsvoorstel op dit punt – gelukkig – gewijzigd. Uit de artikelen 16.93 en 16.96 van het wetsvoorstel volgt nu dat het bestuursorgaan dat de onteigeningsbeschikking heeft genomen binnen zes weken aan de bestuursrechter moet verzoeken om deze beschikking te bekrachtigen.3 In de daarop volgende ‘bekrachtigingsprocedure’ kunnen belanghebbenden bedenkingen tegen de onteigening kenbaar maken die door de bestuursrechter worden beoordeeld. Verder zal de bestuursrechter – ongeacht of er bedenkingen worden ingediend – sowieso een basistoets uitvoeren waarbij wordt gekeken naar de wettelijke vormvoorschriften, het onteigeningsbelang, de noodzaak en de urgentie.


Uit een zeer recent aangenomen motie volgt dat die toets ‘vol en intensief’ moet zijn.4 Bij deze toets zal de bestuursrechter hoogstwaarschijnlijk grotendeels aansluiting zoeken bij de Kroonjurisprudentie, aangezien het oogmerk van de wetgever is om de toetsingscriteria van de Kroon te codificeren. Tegen die achtergrond verwachten wij dat er nog steeds behoefte bestaat aan een kroniek waarin de belangrijkste ontwikkelingen in de Kroonjurisprudentie over de afgelopen kroniekperiode (1 januari 2018 t/m 1 januari 2019) worden beschreven. Dit geldt te meer nu de Kroon heeft aangegeven dat zij de resterende periode (lees: tot 1 januari 2021) niet zal gaan anticiperen op de inhoud van de Omgevingswet.5 Wij zullen hieronder beginnen met de bespreking van de (naar ons oordeel) belangrijkste Koninklijke Besluiten (hierna: KB’s). Vervolgens zal de belangrijkste jurisprudentie van de civiele rechter (onder meer ten aanzien van het begroten van de schadeloosstelling) de revue passeren.

Klik hier voor de volledige kroniek.

Op 17 oktober 2019 heeft de Tweede Kamer het wetsvoorstel voor de Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet (hierna: de Omgevingswet) aangenomen.2 Die wet zal de huidige uit 1851 stammende onteigeningswet per 1 januari 2021 gaan vervangen.

Eén van de grootste veranderingen die de Omgevingswet teweeg zal brengen, betreft het feit dat de civiele rechter niet langer de rechtmatigheid van de onteigening zal toetsen. In de nieuwe situatie wordt die rol overgenomen door de bestuursrechter. De gedachte was aanvankelijk dat een belanghebbende zelf beroep moest instellen bij de rechtbank (sector bestuursrecht) tegen de door een bestuursorgaan genomen onteigeningsbeschikking. Als een belanghebbende vergeet om beroep in te stellen, leidt dit er echter toe dat een perceel wordt onteigend zonder dat dit is getoetst door de rechter. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties achtte dit bij nader inzien onwenselijk en heeft het wetsvoorstel op dit punt – gelukkig – gewijzigd. Uit de artikelen 16.93 en 16.96 van het wetsvoorstel volgt nu dat het bestuursorgaan dat de onteigeningsbeschikking heeft genomen binnen zes weken aan de bestuursrechter moet verzoeken om deze beschikking te bekrachtigen.3 In de daarop volgende ‘bekrachtigingsprocedure’ kunnen belanghebbenden bedenkingen tegen de onteigening kenbaar maken die door de bestuursrechter worden beoordeeld. Verder zal de bestuursrechter – ongeacht of er bedenkingen worden ingediend – sowieso een basistoets uitvoeren waarbij wordt gekeken naar de wettelijke vormvoorschriften, het onteigeningsbelang, de noodzaak en de urgentie.


Uit een zeer recent aangenomen motie volgt dat die toets ‘vol en intensief’ moet zijn.4 Bij deze toets zal de bestuursrechter hoogstwaarschijnlijk grotendeels aansluiting zoeken bij de Kroonjurisprudentie, aangezien het oogmerk van de wetgever is om de toetsingscriteria van de Kroon te codificeren. Tegen die achtergrond verwachten wij dat er nog steeds behoefte bestaat aan een kroniek waarin de belangrijkste ontwikkelingen in de Kroonjurisprudentie over de afgelopen kroniekperiode (1 januari 2018 t/m 1 januari 2019) worden beschreven. Dit geldt te meer nu de Kroon heeft aangegeven dat zij de resterende periode (lees: tot 1 januari 2021) niet zal gaan anticiperen op de inhoud van de Omgevingswet.5 Wij zullen hieronder beginnen met de bespreking van de (naar ons oordeel) belangrijkste Koninklijke Besluiten (hierna: KB’s). Vervolgens zal de belangrijkste jurisprudentie van de civiele rechter (onder meer ten aanzien van het begroten van de schadeloosstelling) de revue passeren.

Klik hier voor de volledige kroniek.