Meer terughoudendheid bij verlof conservatoir beslag

15 maart 2018 | Blog

Inleiding
In tegenstelling tot de meeste andere landen, staat Nederland van oudsher bekend als een land waarin het buitengewoon eenvoudig is om beslag te leggen, ook voordat een rechter uitspraak heeft gedaan over de vordering waarvoor beslag wordt gelegd. Maar is dat nog steeds het geval? Het lijkt erop dat voorzieningenrechters steeds strenger zijn in het verlenen van verlof om conservatoir beslag te mogen leggen. De strenge eisen die aan het verzoekschrift worden gesteld zijn neergelegd in de beslagsyllabus. De beslagsyllabus heeft de laatste jaren steeds strengere regels gesteld aan beslagrekesten. Zo dient de schuldeiser tegenwoordig behoorlijk specifiek aan te duiden op welke grondslag hij een vordering heeft en verwacht de rechter vaak ook dat daarbij bewijsmateriaal wordt overgelegd. De rechter beoordeelt dan kritisch of de vordering in de bodemprocedure kans van slagen heeft. Waar vroeger vrijwel altijd, ook op summiere rekesten, verlof werd verleend, komt het nu voor dat de rechter of de griffier de advocaat van de beslaglegger belt met nadere vragen of dat de advocaat van de beslaglegger het beslagrekest zelfs moet aanvullen. Recent heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland met zoveel woorden geoordeeld dat terughoudendheid geboden is.[1] 

Meer terughoudendheid geboden bij het verlenen van verlof voor conservatoir beslag
Op 5 februari 2018 heeft een schuldeiser bij de Rechtbank Noord-Holland een verzoekschrift ingediend, strekkende tot het leggen van conservatoir beslag voor een begrote vordering van EUR 57.200 (incl. rente en kosten) op de aan de schuldenaar in eigendom toebehorende onroerende zaak.

De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling van het verzoekschrift als uitgangspunt dat er bij het verlenen van verlof tot het leggen van conservatoir beslag meer terughoudendheid dient te worden betracht. Die terughoudendheid wordt ingegeven door toenemende kritiek in de vakliteratuur op de wijze van verlofverlening in Nederland, zeker indien dit wordt vergeleken met de wijze van verlofverlening in de ons omringende landen.

De voorzieningenrechter wijst vervolgens het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag af, daartoe stellende dat niet gezegd kan worden dat het in deze kwestie om een "keiharde" vordering gaat. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de schuldeiser niet voldoende heeft onderbouwd dat het nemen van conservatoire maatregelen noodzakelijk is. Het feit dat de schuldenaar niet heeft gereageerd op de formele ingebrekestelling en dat de schuldeiser daardoor genoodzaakt was om de schuldenaar in rechte te betrekken is niet genoeg. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat het enkele feit dat de schuldenaar de onroerende zaak te koop heeft staan, onvoldoende onderbouwing is voor de stelling dat hij deze zaak aan het verhaal zal onttrekken. Tot slot gaat de voorzieningenrechter voorbij aan de stelling van de schuldeiser dat hem geen andere voor de schuldenaar (die zijn onroerend goed wenste te verkopen) minder bezwarende verhaalsmogelijkheden bekend waren. In de in de procedure overlegde correspondentie werd immers verwezen naar het inkomen van de schuldenaar, waarbij zelfs de naam van de werkgever werd vermeld.

Conclusie
Onder omstandigheden kan het wenselijk zijn het eventuele verhaal op een schuldenaar veilig te stellen door voorafgaand aan een procedure conservatoir beslag te leggen op een of meer goederen van de schuldenaar. Duidelijk is echter dat een dergelijk verzoek niet zonder meer "wordt afgestempeld" en niet alleen inhoudelijk streng wordt beoordeeld, maar zelfs met terughoudendheid wordt beoordeeld. Het is om die reden raadzaam om bij het opstellen van het verzoekschrift de vereisten in de beslagsyllabus steeds goed na te lopen en in acht te nemen.

[1] Rechtbank Noord-Holland 7 februari 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:910.

Juridisch advies of meer informatie?

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Romy Smit.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven