Afgelopen maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.
Kartelafspraken
Advocaat-generaal Medina stelt dat het Hof van Justitie de voorwaarde van parallelle oplegging moet erkennen in de Groepsvrijstellingsverordering verticale overeenkomsten
Op 5 januari 2025 heeft advocaat-generaal Medina haar opinie gegeven in de zaak Beevers Kaas tegen Albert Heijn. Beevers Kaas is de exclusieve distributeur van Beemsterkaas in België en Luxemburg. De kaas wordt geproduceerd door de Nederlandse kaasmaker Cono. Albert Heijn koopt Beemsterkaas rechtstreeks in bij Cono in Nederland en verkoopt deze kaas ook in haar Belgische winkels. Beevers Kaas stelt dat deze verkopen door Albert Heijn direct of indirect haar exclusiviteitsrechten onder de alleenverkoopovereenkomst met Cono schenden. Albert Heijn achtte zichzelf niet gebonden aan de alleenverkoopovereenkomt en stelde dat Cono en Beevers Kaas in wezen een actief verkoopverbod opleggen. Volgens Albert Heijn kan Cono Beevers Kaas niet beschermen tegen actieve verkopen door andere kopers in haar exclusief toegewezen gebied.
De ondernemingsrechtbank Antwerpen heeft de vorderingen van Beevers Kaas afgewezen en geoordeeld dat geen enkele contractuele of wettelijke bepaling derden, zoals Albert Heijn, verbiedt om zich rechtstreeks bij Cono in Nederland te bevoorraden en vervolgens in België door te verkopen. De ondernemingsrechtbank Antwerpen benadrukte dat de exclusieve distributieovereenkomst Cono enkel verplicht om af te zien van verkoop aan Belgische distributeurs en geen verplichting creëert voor derden om de overeenkomst na te leven en af te zien van de verkoop van Cono's kaas in België.
In hoger beroep ging de discussie over de reikwijdte van artikel 4(b)(i) van Verordening 330/2010 (''Verticale Groepsvrijstellingsverordening'' of ''VBER'') en meer specifiek over de draagwijdte van de voorwaarde van 'parallelle oplegging', de vraag stelde zich of deze voorwaarde vereist dat de leverancier zijn exclusieve distributeur beschermt tegen actieve verkopen in het toegewezen gebied door al zijn andere distributeurs/kopers. Het Hof van beroep verwees prejudiciële vragen naar het Hof van Justitie van de EU (''het Hof'').
De eerste vraag bij het Hof was of op grond van artikel 4(b)(i) VBER de enkele vaststelling dat andere kopers geen actieve verkopen verrichten in een exclusief toegewezen gebied voldoende is om het bestaan van een overeenkomst betreffende het actieve verkoopverbod in dat gebied vast te stellen. De Advocaat-generaal Medina deed eerst een stap terug en betoogde dat het Hof voor het eerst in zijn rechtspraak zou moeten erkennen dat artikel 4(b)(i) VBER parallelle oplegging vereist,
Medina benadrukte dat de toewijzing van een exclusief gebied de distributeur het recht verleent om beschermd te worden tegen actieve verkopen door andere afnemers in dat gebied. Als een leverancier dus wil profiteren van de uitzondering op harde kernbeperkingen onder de VBER, moet de leverancier ervoor zorgen dat het contractuele verbod op actieve verkopen door alle andere afnemers effectief wordt gehandhaafd. De Advocaat-generaal merkte verder op dat artikel 4(b)(i) VBER leveranciers expliciet toestaat om actieve verkopen door andere afnemers in exclusieve gebieden te beperken. Zonder een verplichting voor de leverancier om dergelijke verkopen te beperken, zou de exclusiviteit 'niets meer zijn dan een lege huls'.
De meest eenvoudige manier om te voldoen aan de voorwaarde van parallelle oplegging zou zijn dat de leverancier in zijn overeenkomsten met alle andere afnemers expliciet actieve verkopen in het exclusieve gebied verbiedt. Bij gebrek aan dergelijke contractuele bepalingen moet de leverancier echter een overeenkomst met andere afnemers kunnen aantonen, die kan blijken uit de expliciete of stilzwijgende aanvaarding van het actieve verkoopverbod. Dit kan worden vastgesteld door samenloop van omstandigheden en onderling overeenstemmende aanwijzingen die de bereidheid van de afnemers aantonen om zich aan de beperking te houden. Het ontbreken van actieve verkopen door andere afnemers in het exclusieve gebied kan relevant zijn, maar is in beginsel op zichzelf onvoldoende om instemming aan te tonen. Er moet aangetoond worden dat afnemers expliciet of impliciet hebben ingestemd met het naleven van het actieve verkoopverbod.
De tweede prejudiciële vraag betrof de kwestie van het relevante tijdstip waarop instemming door de andere afnemers plaatsvindt. In het bijzonder wilde de verwijzende rechter weten of aan de voorwaarde van parallelle oplegging slechts voldaan is wanneer de leverancier de aanvaarding bekomt van de andere afnemers indien en wanneer ze voornemens zijn om actief in het exclusieve gebied te verkopen. De Advocaat-generaal stelde dat dit niet het geval is. De Advocaat-generaal voegde eraan toe dat het voordeel van de VBER alleen geldt vanaf het tijdstip waarop parallelle oplegging en instemming door de wederverkopers is vastgesteld.
Rechtbank Rotterdam bevestigt besluit ACM inzake het inkoopkartel voor eieren
De rechtbank Rotterdam bevestigt dat de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) terecht heeft vastgesteld dat drie ondernemingen zich schuldig hebben gemaakt aan schending van het kartelverbod. De ACM had in haar rapport twee mededingingsbeperkende gedragingen geconstateerd. Ten eerste zouden twee ondernemingen inkoopafspraken voor eieren bij leghenhouders hebben gemaakt. Daarnaast zouden deze ondernemingen hebben afgesproken om elkaars leghenhouders niet over te nemen. Ten slotte hebben de betrokken ondernemingen concurrentiegevoelige informatie over de markt uitgewisseld.
De drie ondernemingen zijn opgekomen tegen het ACM-besluit. De rechtbank is het echter grotendeels met de ACM eens. De rechtbank oordeelt dat uit de contactmomenten tussen ondernemingen, met name via Whatsapp, blijkt dat er inderdaad (inkoop)prijsafspraken zijn gemaakt en concurrentiegevoelige informatie is uitgewisseld. Daarnaast volgt uit de Whatsapp-berichtjes dat partijen hebben afgesproken ‘om elkaar te respecteren’. De rechtbank concludeert dat beide gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als gedragingen die ertoe strekken de mededinging te beperken. Prijsafspraken (inclusief inkoopkartels), marktverdelingsovereenkomsten en uitwisseling van informatie zijn naar hun aard geschikt om de mededinging te beperken.
De rechtbank Rotterdam heeft de door de ACM opgelegde boetes echter wel gematigd. Elke boete wordt met 5.000 euro verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor deze procedure. Daarnaast wordt de boete voor de ondernemingen die bij beide gedragingen betrokken was met 25% verminderd. De rechtbank stelt dat de 10% vermindering die de ACM had toegepast, onvoldoende recht doet aan de omstandigheid dat deze onderneming gelijktijdig wordt beboet voor deelname aan twee parallelle gedragingen. Dit is volgens de rechtbank onverenigbaar met het evenredigheidsbeginsel.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat het selectief distributiestelsel van HP niet voldoet aan de Metro-criteria en niet valt onder de groepsvrijstelling
De rechtbank Amsterdam (“de Rechtbank”) heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het selectieve distributiestelsel van HP niet voldoet aan de Metro-criteria en daarom onder het kartelverbod van artikel 101, lid 1 VWEU valt. In deze zaak tussen 123 inkt en HP ging het om het door HP geïntroduceerde selectief distributiestelsel voor haar producten. 123 inkt stelt dat het selectief distributiestelsel van HP in strijd is met het mededingingsrecht.
In de meeste printermodellen van HP kunnen alleen specifieke HP-cartridges worden gebruikt, die niet door andere leveranciers geproduceerd kunnen worden. Derden kunnen door ‘hacking’ nog wel cartridges produceren die doorgaans, maar niet altijd compatibel zijn met HP-printers, zogenaamde ‘huismerkcartridges’. 123 inkt distribueert printers en printbenodigdheden, waaronder HP- cartridges en haar eigen huismerkcartridges.
Op 11 augustus 2020 heeft HP een selectief distributiestelsel geïntroduceerd, waarbij HP-producten uitsluitend door erkende distributeurs mogen worden afgenomen en doorverkocht. 123 inkt heeft zich nooit ingeschreven op het selectieve distributiestelsel van HP. HP heeft 123 inkt meerdere ‘notice letters’ gestuurd, omdat zij in strijd met het selectieve distributiestelsel zou handelen.
Ten eerste herhaalt de Rechtbank jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) waaruit volgt dat een selectief distributiestelsel buiten het bereik van artikel 101, lid 1 VWEU valt wanneer er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging wordt bepaald aan de hand van de door het Hof geformuleerde ‘Metro-criteria’. De Rechtbank oordeelt, in tegenstelling tot de voorzieningenrechter in kort geding, dat niet is voldaan aan de Metro-criteria. Volgens de Rechtbank is er bij printers en cartridges van HP geen sprake van hoogkwalitatieve of hoogtechnologische producten of luxeproducten, of producten die anderszins tot selectieve distributie nopen. Derhalve is niet voldaan aan het criterium dat de eigenschappen van het product het selectieve distributiestelsel noodzakelijk maken.
Vervolgens oordeelt de Rechtbank dat HP geen beroep kan doen op de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten aangezien het marktaandeel van HP op de relevante markt boven de 30% ligt. Bij het bepalen van de relevante markt gaat de Rechtbank uit van afzonderlijke markten voor printers en cartridges, in plaats van één geïntegreerde systeemmarkt, omdat onvoldoende is aangetoond dat consumenten de totale printkosten tijdens de levensduur van de printer meenemen in hun aankoopbeslissing.
Ten slotte onderzoekt de Rechtbank of het selectief distributiestelsel op grond van de exemptie van artikel 101, lid 3 VWEU buiten het toepassingsbereik van artikel 101, lid 1 VWEU kan blijven. De Rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over geveld. De Rechtbank stelt dat het selectieve distributiestelsel ‘op eerste gezicht’ lijkt te kunnen voldoen aan de eisen van artikel 101, lid 3 VWEU. De Rechtbank benoemt in dat kader dat HP het selectieve distributiestelsel noodzakelijk acht om verkooppraktijken die haar aanbod als minderwaardig doen overkomen tegen te gaan. Daarnaast leidt het selectieve distributiestelsel ertoe dat consumenten beter worden geïnformeerd. Door het efficiënter gebruik van inktcartridges zouden ook milieudoelstellingen beter worden bereikt.
De Rechtbank wijst er echter ook op dat het selectieve distributiestelsel niet enkel als geheel, maar ook per afzonderlijk potentieel beperkende bepaling moet worden beoordeeld. 123 inkt stelt namelijk dat de compliance voorwaarde van het selectief distributiestelsel, op basis waarvan een handelaar altijd moet meewerken aan HP compliance controles, HP toegang zou kunnen geven tot bedrijfsvertrouwelijke informatie. Daarnaast volgt uit de presentatievoorwaarden dat een distributeur moet voldoen aan door HP voorgeschreven presentatievereisten, ook ten aanzien van de presentatie van huismerken. Volgens 123 inkt mag HP niet voorschrijven hoe zij haar eigen producten verkoopt en presenteert op haar website. De Rechtbank geeft partijen de mogelijkheid om zich uit te laten over de toepassing van artikel 101, lid 3 VWEU.
Ten slotte wijst de Rechtbank vorderingen van 123 inkt af waarin zij aanvoert dat HP misbruik maakt van haar machtspositie door het introduceren en handhaven van haar selectieve distributiestelsel. De Rechtbank gaat niet mee in deze vorderingen nu in een eerdere bodemprocedure tussen partijen is bepaald dat HP geen (economische) machtspositie heeft. De Rechtbank ziet geen aanleiding om in casu van dat oordeel af te wijken.
Misbruik van een economische machtspositie
Toezeggingsbesluit Ticketmaster over doorverkoop mobiele tickets geaccepteerd door ACM
De Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) heeft de toezeggingen van Ticketmaster bindend verklaard na een onderzoek naar mogelijk misbruik van een machtspositie. Het mogelijke misbruik bestond uit het beperken van de doorverkoopmogelijkheden van in ieder geval mobiele tickets en/of het voorbehouden van de doorverkoop van dergelijke tickets aan haar eigen onderneming.
Volgens de ACM nemen de toezeggingen de gesignaleerde mogelijke mededingingsrisico’s weg. De kern van de toezeggingen is dat Ticketmaster een gratis transferfunctionaliteit moet aanbieden, zodat consumenten hun mobiele tickets via andere platforms kunnen doorverkopen. Deze functionaliteit mag niet worden gedeactiveerd, behalve op verzoek van de klant, de artiest of diens vertegenwoordiger. Dit leidt ertoe dat Ticketmaster zichzelf niet kan bevoordelen ten opzichte van andere doorverkoopplatforms. Daarnaast moet Ticketmaster duidelijke instructies verstrekken over de doorverkoop via externe platforms en consumenten informeren over wijzigingen in evenementen, ook als het ticket via de transferfunctionaliteit is verkregen. Externe platforms moeten tijdig op de hoogte worden gebracht van technische wijzigingen. De ACM zal toezien op naleving en kan boetes opleggen bij overtredingen. De toezeggingen blijven bindend tot en met 20 december 2026.
De Belgische mededingingsautoriteit start een onderzoek naar meerdere praktijken van AB InBev op de Belgische markt
AB InBev is in België de belangrijkste speler op de markt voor de productie en distributie van bier. De Belgische mededingingsautoriteit (“de BMA”) heeft klachten ontvangen van meerdere actoren in de toeleveringsketen voor bierproducten. De klachten zien meer specifiek op de verkoopvoorwaarden die worden opgelegd aan de groothandelaars en horeca-uitbaters.
Na een eerste analyse van deze klachten, stelt de BMA dat er ernstige aanwijzingen zijn dat AB InBev i) in strijd handelt met artikel 102 VWEU (en zijn Belgische equivalent) door misbruik te maken van haar dominante marktpositie en ii) in strijd handelt met artikel 101 VWEU (en zijn Belgische equivalent) door mededingingsbeperkende overeenkomsten af te sluiten.
De BMA heeft daarom beslist om een formeel onderzoek te openen.
Concentratietoezicht
Europese Commissie keurt overname Ansys door Synopsys goed onder voorwaarden
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft de overname van Ansys door Synopsys onder strikte voorwaarden goedgekeurd. De Commissie heeft onderzocht wat de impact van de overname zou zijn op drie markten: (i) optics software, (ii) photonics software en (iii) electronic design automation software tools.
Uit dit onderzoek bleek dat, ondanks het feit dat de activiteiten van de ondernemingen grotendeels complementair zijn, de overname zou leiden tot hoge gezamenlijke marktaandelen en een sterke marktconcentratie op de drie genoemde markten. Na de overname zouden er niet genoeg alternatieve concurrenten over blijven om voldoende concurrentiedruk uit te oefenen. Dit zou leiden tot hogere prijzen en minder keuze voor consumenten.
Om de mededingingsbezwaren weg te nemen, hebben de betrokken partijen toegezegd hun overlappende activiteiten in de markten met de grootste concurrentiezorgen over te dragen aan een geschikte koper. Dit betreft: de optica- en fotonica-software van Synopsys, waaronder Code V, LightTools, LucidShape, Rsoft, ImSym en de register-transfer-level software voor stroomverbruikanalyse van Ansys, genaamd PowerArtist. Volgens de Commissie lossen deze toezeggingen de concurrentieproblemen volledig op, waardoor er voldoende concurrentie en keuzemogelijkheden op de markt blijven bestaan. De partijen moeten nu een geschikte koper voordragen. Na goedkeuring door de Commissie van deze koper mag de overname doorgaan.
De Belgische mededingingsautoriteit start een onderzoek naar de overname door Dossche Mills van een afdeling van Ceres op grond van artikel 101 VWEU
De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) is een onderzoek gestart naar de geplande overname van de commerciële activiteiten van Ceres in haar ambachtelijke bakkerijsegment door Dossche Mills. Dossche Mills en Ceres zijn de twee grootste producenten en leveranciers van bloem aan artisanale bakkerijen in België. De BMA verwacht dat de overname mogelijk zal leiden tot significante belemmeringen voor de concurrentie. De overname brengt echter geen verplichting tot het doen van een concentratiemelding met zich mee.
In een enigszins spraakmakende aanpak heeft de BMA besloten om op basis van artikel 101 VWEU een onderzoek te starten naar deze overname. De BMA stelt dat ze haar onderzoek moet baseren op artikel 101 VWEU, nu de BMA nog geen 'call-in bevoegdheid' heeft om een overnametransactie beneden de aanmeldingsdrempels te onderzoeken. Volgens de BMA sluit dit optreden aan bij de Tower-cast uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Verder verwijst de BMA in haar persbericht nadrukkelijk naar de voorgeschiedenis, die kennelijk een rol heeft gespeeld in haar beslissing. Zo wilde Dossche Mills in 2019 Ceres in zijn geheel overnemen. Nadat de BMA aangaf ernstige twijfels te hebben over de overname, werd de overname stopgezet. Bovendien had de BMA in 2013 vastgesteld dat Dossche Mills, Ceres en andere concurrenten in de bloemsector horizontale afspraken hadden gemaakt en commercieel gevoelige informatie hadden uitgewisseld, en dat een aantal van deze spelers intussen zijn overgenomen door Dossche Mills. De BMA gebruikt de term “kralen rijgen” niet, maar mogelijk is dit een achterliggende reden voor de door de BMA gekozen benadering.
Afgelopen maand zijn weer een aantal belangrijke mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen. In deze nieuwsbrief worden de belangrijkste ontwikkelingen nader toegelicht.
Kartelafspraken
Advocaat-generaal Medina stelt dat het Hof van Justitie de voorwaarde van parallelle oplegging moet erkennen in de Groepsvrijstellingsverordering verticale overeenkomsten
Op 5 januari 2025 heeft advocaat-generaal Medina haar opinie gegeven in de zaak Beevers Kaas tegen Albert Heijn. Beevers Kaas is de exclusieve distributeur van Beemsterkaas in België en Luxemburg. De kaas wordt geproduceerd door de Nederlandse kaasmaker Cono. Albert Heijn koopt Beemsterkaas rechtstreeks in bij Cono in Nederland en verkoopt deze kaas ook in haar Belgische winkels. Beevers Kaas stelt dat deze verkopen door Albert Heijn direct of indirect haar exclusiviteitsrechten onder de alleenverkoopovereenkomst met Cono schenden. Albert Heijn achtte zichzelf niet gebonden aan de alleenverkoopovereenkomt en stelde dat Cono en Beevers Kaas in wezen een actief verkoopverbod opleggen. Volgens Albert Heijn kan Cono Beevers Kaas niet beschermen tegen actieve verkopen door andere kopers in haar exclusief toegewezen gebied.
De ondernemingsrechtbank Antwerpen heeft de vorderingen van Beevers Kaas afgewezen en geoordeeld dat geen enkele contractuele of wettelijke bepaling derden, zoals Albert Heijn, verbiedt om zich rechtstreeks bij Cono in Nederland te bevoorraden en vervolgens in België door te verkopen. De ondernemingsrechtbank Antwerpen benadrukte dat de exclusieve distributieovereenkomst Cono enkel verplicht om af te zien van verkoop aan Belgische distributeurs en geen verplichting creëert voor derden om de overeenkomst na te leven en af te zien van de verkoop van Cono's kaas in België.
In hoger beroep ging de discussie over de reikwijdte van artikel 4(b)(i) van Verordening 330/2010 (''Verticale Groepsvrijstellingsverordening'' of ''VBER'') en meer specifiek over de draagwijdte van de voorwaarde van 'parallelle oplegging', de vraag stelde zich of deze voorwaarde vereist dat de leverancier zijn exclusieve distributeur beschermt tegen actieve verkopen in het toegewezen gebied door al zijn andere distributeurs/kopers. Het Hof van beroep verwees prejudiciële vragen naar het Hof van Justitie van de EU (''het Hof'').
De eerste vraag bij het Hof was of op grond van artikel 4(b)(i) VBER de enkele vaststelling dat andere kopers geen actieve verkopen verrichten in een exclusief toegewezen gebied voldoende is om het bestaan van een overeenkomst betreffende het actieve verkoopverbod in dat gebied vast te stellen. De Advocaat-generaal Medina deed eerst een stap terug en betoogde dat het Hof voor het eerst in zijn rechtspraak zou moeten erkennen dat artikel 4(b)(i) VBER parallelle oplegging vereist,
Medina benadrukte dat de toewijzing van een exclusief gebied de distributeur het recht verleent om beschermd te worden tegen actieve verkopen door andere afnemers in dat gebied. Als een leverancier dus wil profiteren van de uitzondering op harde kernbeperkingen onder de VBER, moet de leverancier ervoor zorgen dat het contractuele verbod op actieve verkopen door alle andere afnemers effectief wordt gehandhaafd. De Advocaat-generaal merkte verder op dat artikel 4(b)(i) VBER leveranciers expliciet toestaat om actieve verkopen door andere afnemers in exclusieve gebieden te beperken. Zonder een verplichting voor de leverancier om dergelijke verkopen te beperken, zou de exclusiviteit 'niets meer zijn dan een lege huls'.
De meest eenvoudige manier om te voldoen aan de voorwaarde van parallelle oplegging zou zijn dat de leverancier in zijn overeenkomsten met alle andere afnemers expliciet actieve verkopen in het exclusieve gebied verbiedt. Bij gebrek aan dergelijke contractuele bepalingen moet de leverancier echter een overeenkomst met andere afnemers kunnen aantonen, die kan blijken uit de expliciete of stilzwijgende aanvaarding van het actieve verkoopverbod. Dit kan worden vastgesteld door samenloop van omstandigheden en onderling overeenstemmende aanwijzingen die de bereidheid van de afnemers aantonen om zich aan de beperking te houden. Het ontbreken van actieve verkopen door andere afnemers in het exclusieve gebied kan relevant zijn, maar is in beginsel op zichzelf onvoldoende om instemming aan te tonen. Er moet aangetoond worden dat afnemers expliciet of impliciet hebben ingestemd met het naleven van het actieve verkoopverbod.
De tweede prejudiciële vraag betrof de kwestie van het relevante tijdstip waarop instemming door de andere afnemers plaatsvindt. In het bijzonder wilde de verwijzende rechter weten of aan de voorwaarde van parallelle oplegging slechts voldaan is wanneer de leverancier de aanvaarding bekomt van de andere afnemers indien en wanneer ze voornemens zijn om actief in het exclusieve gebied te verkopen. De Advocaat-generaal stelde dat dit niet het geval is. De Advocaat-generaal voegde eraan toe dat het voordeel van de VBER alleen geldt vanaf het tijdstip waarop parallelle oplegging en instemming door de wederverkopers is vastgesteld.
Rechtbank Rotterdam bevestigt besluit ACM inzake het inkoopkartel voor eieren
De rechtbank Rotterdam bevestigt dat de Autoriteit Consument & Markt (“ACM”) terecht heeft vastgesteld dat drie ondernemingen zich schuldig hebben gemaakt aan schending van het kartelverbod. De ACM had in haar rapport twee mededingingsbeperkende gedragingen geconstateerd. Ten eerste zouden twee ondernemingen inkoopafspraken voor eieren bij leghenhouders hebben gemaakt. Daarnaast zouden deze ondernemingen hebben afgesproken om elkaars leghenhouders niet over te nemen. Ten slotte hebben de betrokken ondernemingen concurrentiegevoelige informatie over de markt uitgewisseld.
De drie ondernemingen zijn opgekomen tegen het ACM-besluit. De rechtbank is het echter grotendeels met de ACM eens. De rechtbank oordeelt dat uit de contactmomenten tussen ondernemingen, met name via Whatsapp, blijkt dat er inderdaad (inkoop)prijsafspraken zijn gemaakt en concurrentiegevoelige informatie is uitgewisseld. Daarnaast volgt uit de Whatsapp-berichtjes dat partijen hebben afgesproken ‘om elkaar te respecteren’. De rechtbank concludeert dat beide gedragingen kunnen worden gekwalificeerd als gedragingen die ertoe strekken de mededinging te beperken. Prijsafspraken (inclusief inkoopkartels), marktverdelingsovereenkomsten en uitwisseling van informatie zijn naar hun aard geschikt om de mededinging te beperken.
De rechtbank Rotterdam heeft de door de ACM opgelegde boetes echter wel gematigd. Elke boete wordt met 5.000 euro verlaagd vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor deze procedure. Daarnaast wordt de boete voor de ondernemingen die bij beide gedragingen betrokken was met 25% verminderd. De rechtbank stelt dat de 10% vermindering die de ACM had toegepast, onvoldoende recht doet aan de omstandigheid dat deze onderneming gelijktijdig wordt beboet voor deelname aan twee parallelle gedragingen. Dit is volgens de rechtbank onverenigbaar met het evenredigheidsbeginsel.
Rechtbank Amsterdam oordeelt dat het selectief distributiestelsel van HP niet voldoet aan de Metro-criteria en niet valt onder de groepsvrijstelling
De rechtbank Amsterdam (“de Rechtbank”) heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het selectieve distributiestelsel van HP niet voldoet aan de Metro-criteria en daarom onder het kartelverbod van artikel 101, lid 1 VWEU valt. In deze zaak tussen 123 inkt en HP ging het om het door HP geïntroduceerde selectief distributiestelsel voor haar producten. 123 inkt stelt dat het selectief distributiestelsel van HP in strijd is met het mededingingsrecht.
In de meeste printermodellen van HP kunnen alleen specifieke HP-cartridges worden gebruikt, die niet door andere leveranciers geproduceerd kunnen worden. Derden kunnen door ‘hacking’ nog wel cartridges produceren die doorgaans, maar niet altijd compatibel zijn met HP-printers, zogenaamde ‘huismerkcartridges’. 123 inkt distribueert printers en printbenodigdheden, waaronder HP- cartridges en haar eigen huismerkcartridges.
Op 11 augustus 2020 heeft HP een selectief distributiestelsel geïntroduceerd, waarbij HP-producten uitsluitend door erkende distributeurs mogen worden afgenomen en doorverkocht. 123 inkt heeft zich nooit ingeschreven op het selectieve distributiestelsel van HP. HP heeft 123 inkt meerdere ‘notice letters’ gestuurd, omdat zij in strijd met het selectieve distributiestelsel zou handelen.
Ten eerste herhaalt de Rechtbank jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) waaruit volgt dat een selectief distributiestelsel buiten het bereik van artikel 101, lid 1 VWEU valt wanneer er sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Of er sprake is van een objectieve rechtvaardiging wordt bepaald aan de hand van de door het Hof geformuleerde ‘Metro-criteria’. De Rechtbank oordeelt, in tegenstelling tot de voorzieningenrechter in kort geding, dat niet is voldaan aan de Metro-criteria. Volgens de Rechtbank is er bij printers en cartridges van HP geen sprake van hoogkwalitatieve of hoogtechnologische producten of luxeproducten, of producten die anderszins tot selectieve distributie nopen. Derhalve is niet voldaan aan het criterium dat de eigenschappen van het product het selectieve distributiestelsel noodzakelijk maken.
Vervolgens oordeelt de Rechtbank dat HP geen beroep kan doen op de Groepsvrijstelling Verticale Overeenkomsten aangezien het marktaandeel van HP op de relevante markt boven de 30% ligt. Bij het bepalen van de relevante markt gaat de Rechtbank uit van afzonderlijke markten voor printers en cartridges, in plaats van één geïntegreerde systeemmarkt, omdat onvoldoende is aangetoond dat consumenten de totale printkosten tijdens de levensduur van de printer meenemen in hun aankoopbeslissing.
Ten slotte onderzoekt de Rechtbank of het selectief distributiestelsel op grond van de exemptie van artikel 101, lid 3 VWEU buiten het toepassingsbereik van artikel 101, lid 1 VWEU kan blijven. De Rechtbank heeft hier nog geen definitief oordeel over geveld. De Rechtbank stelt dat het selectieve distributiestelsel ‘op eerste gezicht’ lijkt te kunnen voldoen aan de eisen van artikel 101, lid 3 VWEU. De Rechtbank benoemt in dat kader dat HP het selectieve distributiestelsel noodzakelijk acht om verkooppraktijken die haar aanbod als minderwaardig doen overkomen tegen te gaan. Daarnaast leidt het selectieve distributiestelsel ertoe dat consumenten beter worden geïnformeerd. Door het efficiënter gebruik van inktcartridges zouden ook milieudoelstellingen beter worden bereikt.
De Rechtbank wijst er echter ook op dat het selectieve distributiestelsel niet enkel als geheel, maar ook per afzonderlijk potentieel beperkende bepaling moet worden beoordeeld. 123 inkt stelt namelijk dat de compliance voorwaarde van het selectief distributiestelsel, op basis waarvan een handelaar altijd moet meewerken aan HP compliance controles, HP toegang zou kunnen geven tot bedrijfsvertrouwelijke informatie. Daarnaast volgt uit de presentatievoorwaarden dat een distributeur moet voldoen aan door HP voorgeschreven presentatievereisten, ook ten aanzien van de presentatie van huismerken. Volgens 123 inkt mag HP niet voorschrijven hoe zij haar eigen producten verkoopt en presenteert op haar website. De Rechtbank geeft partijen de mogelijkheid om zich uit te laten over de toepassing van artikel 101, lid 3 VWEU.
Ten slotte wijst de Rechtbank vorderingen van 123 inkt af waarin zij aanvoert dat HP misbruik maakt van haar machtspositie door het introduceren en handhaven van haar selectieve distributiestelsel. De Rechtbank gaat niet mee in deze vorderingen nu in een eerdere bodemprocedure tussen partijen is bepaald dat HP geen (economische) machtspositie heeft. De Rechtbank ziet geen aanleiding om in casu van dat oordeel af te wijken.
Misbruik van een economische machtspositie
Toezeggingsbesluit Ticketmaster over doorverkoop mobiele tickets geaccepteerd door ACM
De Autoriteit Consument en Markt (“ACM”) heeft de toezeggingen van Ticketmaster bindend verklaard na een onderzoek naar mogelijk misbruik van een machtspositie. Het mogelijke misbruik bestond uit het beperken van de doorverkoopmogelijkheden van in ieder geval mobiele tickets en/of het voorbehouden van de doorverkoop van dergelijke tickets aan haar eigen onderneming.
Volgens de ACM nemen de toezeggingen de gesignaleerde mogelijke mededingingsrisico’s weg. De kern van de toezeggingen is dat Ticketmaster een gratis transferfunctionaliteit moet aanbieden, zodat consumenten hun mobiele tickets via andere platforms kunnen doorverkopen. Deze functionaliteit mag niet worden gedeactiveerd, behalve op verzoek van de klant, de artiest of diens vertegenwoordiger. Dit leidt ertoe dat Ticketmaster zichzelf niet kan bevoordelen ten opzichte van andere doorverkoopplatforms. Daarnaast moet Ticketmaster duidelijke instructies verstrekken over de doorverkoop via externe platforms en consumenten informeren over wijzigingen in evenementen, ook als het ticket via de transferfunctionaliteit is verkregen. Externe platforms moeten tijdig op de hoogte worden gebracht van technische wijzigingen. De ACM zal toezien op naleving en kan boetes opleggen bij overtredingen. De toezeggingen blijven bindend tot en met 20 december 2026.
De Belgische mededingingsautoriteit start een onderzoek naar meerdere praktijken van AB InBev op de Belgische markt
AB InBev is in België de belangrijkste speler op de markt voor de productie en distributie van bier. De Belgische mededingingsautoriteit (“de BMA”) heeft klachten ontvangen van meerdere actoren in de toeleveringsketen voor bierproducten. De klachten zien meer specifiek op de verkoopvoorwaarden die worden opgelegd aan de groothandelaars en horeca-uitbaters.
Na een eerste analyse van deze klachten, stelt de BMA dat er ernstige aanwijzingen zijn dat AB InBev i) in strijd handelt met artikel 102 VWEU (en zijn Belgische equivalent) door misbruik te maken van haar dominante marktpositie en ii) in strijd handelt met artikel 101 VWEU (en zijn Belgische equivalent) door mededingingsbeperkende overeenkomsten af te sluiten.
De BMA heeft daarom beslist om een formeel onderzoek te openen.
Concentratietoezicht
Europese Commissie keurt overname Ansys door Synopsys goed onder voorwaarden
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft de overname van Ansys door Synopsys onder strikte voorwaarden goedgekeurd. De Commissie heeft onderzocht wat de impact van de overname zou zijn op drie markten: (i) optics software, (ii) photonics software en (iii) electronic design automation software tools.
Uit dit onderzoek bleek dat, ondanks het feit dat de activiteiten van de ondernemingen grotendeels complementair zijn, de overname zou leiden tot hoge gezamenlijke marktaandelen en een sterke marktconcentratie op de drie genoemde markten. Na de overname zouden er niet genoeg alternatieve concurrenten over blijven om voldoende concurrentiedruk uit te oefenen. Dit zou leiden tot hogere prijzen en minder keuze voor consumenten.
Om de mededingingsbezwaren weg te nemen, hebben de betrokken partijen toegezegd hun overlappende activiteiten in de markten met de grootste concurrentiezorgen over te dragen aan een geschikte koper. Dit betreft: de optica- en fotonica-software van Synopsys, waaronder Code V, LightTools, LucidShape, Rsoft, ImSym en de register-transfer-level software voor stroomverbruikanalyse van Ansys, genaamd PowerArtist. Volgens de Commissie lossen deze toezeggingen de concurrentieproblemen volledig op, waardoor er voldoende concurrentie en keuzemogelijkheden op de markt blijven bestaan. De partijen moeten nu een geschikte koper voordragen. Na goedkeuring door de Commissie van deze koper mag de overname doorgaan.
De Belgische mededingingsautoriteit start een onderzoek naar de overname door Dossche Mills van een afdeling van Ceres op grond van artikel 101 VWEU
De Belgische Mededingingsautoriteit (“BMA”) is een onderzoek gestart naar de geplande overname van de commerciële activiteiten van Ceres in haar ambachtelijke bakkerijsegment door Dossche Mills. Dossche Mills en Ceres zijn de twee grootste producenten en leveranciers van bloem aan artisanale bakkerijen in België. De BMA verwacht dat de overname mogelijk zal leiden tot significante belemmeringen voor de concurrentie. De overname brengt echter geen verplichting tot het doen van een concentratiemelding met zich mee.
In een enigszins spraakmakende aanpak heeft de BMA besloten om op basis van artikel 101 VWEU een onderzoek te starten naar deze overname. De BMA stelt dat ze haar onderzoek moet baseren op artikel 101 VWEU, nu de BMA nog geen 'call-in bevoegdheid' heeft om een overnametransactie beneden de aanmeldingsdrempels te onderzoeken. Volgens de BMA sluit dit optreden aan bij de Tower-cast uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Verder verwijst de BMA in haar persbericht nadrukkelijk naar de voorgeschiedenis, die kennelijk een rol heeft gespeeld in haar beslissing. Zo wilde Dossche Mills in 2019 Ceres in zijn geheel overnemen. Nadat de BMA aangaf ernstige twijfels te hebben over de overname, werd de overname stopgezet. Bovendien had de BMA in 2013 vastgesteld dat Dossche Mills, Ceres en andere concurrenten in de bloemsector horizontale afspraken hadden gemaakt en commercieel gevoelige informatie hadden uitgewisseld, en dat een aantal van deze spelers intussen zijn overgenomen door Dossche Mills. De BMA gebruikt de term “kralen rijgen” niet, maar mogelijk is dit een achterliggende reden voor de door de BMA gekozen benadering.