Nieuwsbrief Mededingingsrecht: Oktober 2024

 4 oktober 2024 | Blog

Afgelopen maand zijn er weer de nodige mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen op nationaal en op Europees niveau. Wij behandelen in deze nieuwsbrief de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen periode.

Kartelafspraken

Het Hof van Justitie oordeelt dat prijspariteitsclausules van Booking.com niet als nevenrestricties kunnen worden aangemerkt

Het EU Hof van Justitie heeft op 19 september 2024 arrest gewezen in de zaak over de verenigbaarheid van de door Booking.com gehanteerde prijspariteitsclausules met het mededingingsrecht. Booking.com hanteerde twee soorten prijspariteitsclausules. De smalle prijspariteitsclausule legde aan hotelaccommodaties een verbod op om op hun eigen verkoopkanalen een lagere prijs te hanteren dan op Booking.com. De brede prijspariteitsclausule voegde hieraan toe dat het ook niet was toegestaan om op derden-verkoopkanalen lagere prijzen aan te bieden dan op Booking.com. Sinds 2015 hanteerde Booking.com enkel nog de smalle prijspariteitsclausules.

Geconfronteerd met deze clausules besloot de rechtbank Amsterdam om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie ten aanzien van de verenigbaarheid van deze clausules met het Europese mededingingsrecht. Volgens het Hof van justitie is er geen objectieve noodzaak voor Booking.com om deze clausules te hanteren om de economische levensvatbaarheid van zijn platform te waarborgen. Derhalve kunnen dergelijke clausules niet worden aangemerkt als nevenrestricties.

Misbruik van economische machtspositie

Europees Gerecht verwerpt boete van EUR 1.5 miljard aan Google

Op 18 september 2024 heeft het EU Gerecht de miljardenboete van de Europese Commissie (“Commissie”) voor Google geannuleerd. Google had volgens de Europese Commissie misbruik gemaakt van haar machtspositie door het hanteren van bepaalde clausules in haar contracten voor Google AdSense. Het Gerecht oordeelt nu dat de Commissie fouten heeft gemaakt in haar beoordeling.

Google AdSense is een platform waarmee websites ruimte op hun site kunnen verhuren aan Google om daarin advertenties te plaatsen. In ruil voor die ruimte ontvangt de website een gedeelte van de opbrengst van de advertenties van Google. De Commissie oordeelde dat Google in de contracten met website-uitgevers enkele clausules heeft gehanteerd, waardoor concurrenten zouden worden verhinderd om op de websites waar gebruik werd gemaakt van AdSense andere zoekadvertenties te plaatsen.

Het gaat om drie clausules. Ten eerste zouden op grond van een ‘exclusiviteitsclausule’ de websites geen andere diensten mogen implementeren die vergelijkbaar zijn met de diensten van Google Adsense. Ten tweede werd er een ‘plaatsingsclausule’ gehanteerd, waardoor de websites een minimumaantal online zoekadvertenties van Google moesten weergeven en advertenties van andere concurrenten niet boven of direct naast die van Google mochten worden weergeven. Ten slotte, zouden met de ‘voorafgaande toestemmingsclausule’ websites goedkeuring van Google moeten krijgen voordat ze de weergave van alle onlinezoekadvertenties, inclusief van concurrerende adverteerders, konden wijzigen op de website. Middels deze clausules zouden concurrenten van Google Adsense, volgens de Commissie, worden uitgesloten van toegang tot deze markt.

Het Gerecht oordeelt echter dat de Commissie fouten heeft gemaakt in onder meer de beoordeling van de duur van het gebruik van deze clausules. De Commissie heeft niet kunnen bewijzen dat deze clausules de websites beperkten om met Google’s concurrenten samen te werken of dat ze in staat waren om concurrenten te blokkeren in hun toegang tot de markt van online-reclame-tussenhandelaardiensten, zoals GoogleAdsense, in de EU. Daarbij heeft de Commissie niet alle relevante omstandigheden van het geval betrokken in haar overwegingen. Zo had de Commissie ook moeten onderzoeken of de uitgevers van websites de mogelijkheid hebben om samen te werken met concurrenten gedurende de onderhandelingsfases van deze contracten/clausules of dat ze eenzijdig over de mogelijkheid beschikken om contracten met Google op te zeggen.

Hof van Justitie oordeelt dat Google de boete voor het bevoordelen van Google Shopping moet betalen

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is in hoger beroep van oordeel dat Google de boete van 2,4 miljard euro moet betalen die Google heeft ontvangen voor het bevoordelen van Google Shopping. De boete is in 2017 opgelegd door de Europese Commissie (“Commissie”). Google zou, volgens de Commissie, misbruik hebben gemaakt van haar machtspositie door het verkeer van haar algemene resultatenpagina’s voor productvergelijkers naar haar eigen productvergelijker (Google Shopping) te bevorderen en door het verkeer naar concurrerende productvergelijkers te beperken.

Google zou bij zoekopdrachten zijn Shoppingtak boven andere prijsvergelijkers hebben gezet. Daarmee heeft zij, volgens de Commissie, de concurrentie kunstmatig beperkt. Zo zou Google bij de zoekresultaten door middel van zogenoemde “Boxes” de Google Shopping resultaten in het oog hebben laten springen. Andere prijsvergelijkers kwamen pas bij de ‘gewone’ zoekresultaten aan bod. Door middel van het door Google gebruikte algoritme zouden andere prijsvergelijkers naar een lagere plaats op de zoekmachine worden verdrongen.

Het Hof wijst alle argumenten van Google in hogere voorziening af en oordeelt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te bepalen dat Google’s praktijken in dit dossier geen basis hebben in op verdienste gebaseerde mededinging. Daarmee komt de miljardenboete van de Commissie in rechte vast te staan.

Het Gerecht houdt mededingingsboete van de Europese Commissie voor Qualcomm in stand

Het Gerecht oordeelt dat de boete die de Europese Commissie (“Commissie”) heeft opgelegd aan Qualcomm in stand kan blijven. Volgens de Commissie zou Qualcomm misbruik hebben gemaakt van haar dominante positie door bepaalde chipsets onder de kostprijs te verkopen met als doel om concurrenten uit te sluiten. Qualcomm is tegen het besluit van de Europese Commissie in beroep gegaan. In beroep heeft het Gerecht alle argumenten van Qualcomm afgewezen, behalve ten aanzien van de berekening van de boete.

Het Gerecht oordeelt, onder andere, dat de Commissie niet verplicht is om in haar onderzoek naar eventueel misbruik van een machtspositie door een onderneming die roofprijzen hanteert, te onderzoeken of het marktaandeel waarop deze praktijk ziet groot genoeg is om te stellen dat die praktijk mededingingsbeperkende effecten heeft. Verder had Qualcomm onder meer gesteld dat de Commissie ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de SSNIP-test. Het Gerecht oordeelt echter dat de Commissie daartoe niet gehouden is bij de toepassing van artikel 102 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

De boete blijft derhalve (gematigd) in stand.

Concentratietoezicht

ACM trekt verzoek aan Europese Commissie om Inflection/Microsoft-concentratie te onderzoeken terug na Illumina/Grail-arrest

De ACM heeft haar verzoek aan de Europese Commissie (“Commissie”) op grond van artikel 22 Verordening 139/2004 om onderzoek te doen naar de overname van startup Inflection door Microsoft ingetrokken.

De ACM had zorgen over de gevolgen van deze overname. De overname hoefde echter noch bij de Commissie noch bij de ACM te worden gemeld, nu de omzetdrempels van de respectieve nationale en EU-concentratiecontrolesystemen niet werden gehaald.  De ACM was van mening dat onderzoek nodig was naar de gevolgen van de overname voor consumenten en bedrijven in de markt voor AI-chatbots.

De reden dat de ACM dit verzoek heeft ingetrokken is de recente uitspraak van het EU Hof van Justitie in de zaak Illumina-Grail. Daaruit vloeit voort dat overnames die de nationale meldingsdrempels niet halen, waardoor een nationale merger control toetsingsbevoegdheid ontbreekt, niet naar de Commissie kunnen worden doorverwezen op grond van artikel 22 Verordening 139/2004.

De ACM is van mening dat overnames ónder de in de Nederlandse Mededingingswet vastgelegde omzetdrempels ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor de markt in Nederland, met name op het gebied van kwaliteit en innovatie. De ACM pleit daarom voor het instellen van een nieuwe wettelijke bevoegdheid die de ACM de mogelijkheid geeft om ook dit soort overnames te onderzoeken.

Overig

Rechtbank Rotterdam: de ACM heeft terecht handhavingsverzoek AVR afgewezen

De Rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld over de weigering van het handhavingsverzoek dat AVR bij de ACM had ingediend ter handhaving van de Wet Markt&Overheid (in casu onder meer artikel 25j Mededingingswet dat bevoordeling van overheidsbedrijven door bestuursorganen verbiedt).

AVR is een bedrijf dat huishoudelijk afval verwerkt. AVR heeft de ACM verzocht om handhavend op te treden tegenover 15 gemeenten. Deze gemeenten zijn aandeelhouder van Twence, een bedrijf dat ook huishoudelijk afval verwerkt. AVR stelt zich op het standpunt dat de gemeenten Twence zouden bevoordelen, door de opdracht niet aan te besteden en voor deze opdracht te hoge tarieven te betalen.

Volgens de ACM zou een diepgaand handhavingsonderzoek in deze zaak noch doelmatig noch doeltreffend zijn. Uit vooronderzoek van de ACM volgt dat er sprake kan zijn van staatssteun, waardoor de ACM niet de aangewezen instantie is om (vervolg)onderzoek te doen. Daarnaast is volgens de ACM veel schaarse, specialistische kennis en capaciteit vereist om de markconformiteit van de tarieven van Twence te beoordelen. Derhalve heeft de ACM, op basis van haar prioriteitsbeleid, afgezien van verder onderzoek.

De Rechtbank volgt deze argumenten van de ACM en oordeelt dat de ACM terecht AVR’s handhavingsverzoek heeft afgewezen.

Afgelopen maand zijn er weer de nodige mededingingsrechtelijke ontwikkelingen voorbijgekomen op nationaal en op Europees niveau. Wij behandelen in deze nieuwsbrief de belangrijkste ontwikkelingen van de afgelopen periode.

Kartelafspraken

Het Hof van Justitie oordeelt dat prijspariteitsclausules van Booking.com niet als nevenrestricties kunnen worden aangemerkt

Het EU Hof van Justitie heeft op 19 september 2024 arrest gewezen in de zaak over de verenigbaarheid van de door Booking.com gehanteerde prijspariteitsclausules met het mededingingsrecht. Booking.com hanteerde twee soorten prijspariteitsclausules. De smalle prijspariteitsclausule legde aan hotelaccommodaties een verbod op om op hun eigen verkoopkanalen een lagere prijs te hanteren dan op Booking.com. De brede prijspariteitsclausule voegde hieraan toe dat het ook niet was toegestaan om op derden-verkoopkanalen lagere prijzen aan te bieden dan op Booking.com. Sinds 2015 hanteerde Booking.com enkel nog de smalle prijspariteitsclausules.

Geconfronteerd met deze clausules besloot de rechtbank Amsterdam om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie ten aanzien van de verenigbaarheid van deze clausules met het Europese mededingingsrecht. Volgens het Hof van justitie is er geen objectieve noodzaak voor Booking.com om deze clausules te hanteren om de economische levensvatbaarheid van zijn platform te waarborgen. Derhalve kunnen dergelijke clausules niet worden aangemerkt als nevenrestricties.

Misbruik van economische machtspositie

Europees Gerecht verwerpt boete van EUR 1.5 miljard aan Google

Op 18 september 2024 heeft het EU Gerecht de miljardenboete van de Europese Commissie (“Commissie”) voor Google geannuleerd. Google had volgens de Europese Commissie misbruik gemaakt van haar machtspositie door het hanteren van bepaalde clausules in haar contracten voor Google AdSense. Het Gerecht oordeelt nu dat de Commissie fouten heeft gemaakt in haar beoordeling.

Google AdSense is een platform waarmee websites ruimte op hun site kunnen verhuren aan Google om daarin advertenties te plaatsen. In ruil voor die ruimte ontvangt de website een gedeelte van de opbrengst van de advertenties van Google. De Commissie oordeelde dat Google in de contracten met website-uitgevers enkele clausules heeft gehanteerd, waardoor concurrenten zouden worden verhinderd om op de websites waar gebruik werd gemaakt van AdSense andere zoekadvertenties te plaatsen.

Het gaat om drie clausules. Ten eerste zouden op grond van een ‘exclusiviteitsclausule’ de websites geen andere diensten mogen implementeren die vergelijkbaar zijn met de diensten van Google Adsense. Ten tweede werd er een ‘plaatsingsclausule’ gehanteerd, waardoor de websites een minimumaantal online zoekadvertenties van Google moesten weergeven en advertenties van andere concurrenten niet boven of direct naast die van Google mochten worden weergeven. Ten slotte, zouden met de ‘voorafgaande toestemmingsclausule’ websites goedkeuring van Google moeten krijgen voordat ze de weergave van alle onlinezoekadvertenties, inclusief van concurrerende adverteerders, konden wijzigen op de website. Middels deze clausules zouden concurrenten van Google Adsense, volgens de Commissie, worden uitgesloten van toegang tot deze markt.

Het Gerecht oordeelt echter dat de Commissie fouten heeft gemaakt in onder meer de beoordeling van de duur van het gebruik van deze clausules. De Commissie heeft niet kunnen bewijzen dat deze clausules de websites beperkten om met Google’s concurrenten samen te werken of dat ze in staat waren om concurrenten te blokkeren in hun toegang tot de markt van online-reclame-tussenhandelaardiensten, zoals GoogleAdsense, in de EU. Daarbij heeft de Commissie niet alle relevante omstandigheden van het geval betrokken in haar overwegingen. Zo had de Commissie ook moeten onderzoeken of de uitgevers van websites de mogelijkheid hebben om samen te werken met concurrenten gedurende de onderhandelingsfases van deze contracten/clausules of dat ze eenzijdig over de mogelijkheid beschikken om contracten met Google op te zeggen.

Hof van Justitie oordeelt dat Google de boete voor het bevoordelen van Google Shopping moet betalen

Het Hof van Justitie van de Europese Unie is in hoger beroep van oordeel dat Google de boete van 2,4 miljard euro moet betalen die Google heeft ontvangen voor het bevoordelen van Google Shopping. De boete is in 2017 opgelegd door de Europese Commissie (“Commissie”). Google zou, volgens de Commissie, misbruik hebben gemaakt van haar machtspositie door het verkeer van haar algemene resultatenpagina’s voor productvergelijkers naar haar eigen productvergelijker (Google Shopping) te bevorderen en door het verkeer naar concurrerende productvergelijkers te beperken.

Google zou bij zoekopdrachten zijn Shoppingtak boven andere prijsvergelijkers hebben gezet. Daarmee heeft zij, volgens de Commissie, de concurrentie kunstmatig beperkt. Zo zou Google bij de zoekresultaten door middel van zogenoemde “Boxes” de Google Shopping resultaten in het oog hebben laten springen. Andere prijsvergelijkers kwamen pas bij de ‘gewone’ zoekresultaten aan bod. Door middel van het door Google gebruikte algoritme zouden andere prijsvergelijkers naar een lagere plaats op de zoekmachine worden verdrongen.

Het Hof wijst alle argumenten van Google in hogere voorziening af en oordeelt dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te bepalen dat Google’s praktijken in dit dossier geen basis hebben in op verdienste gebaseerde mededinging. Daarmee komt de miljardenboete van de Commissie in rechte vast te staan.

Het Gerecht houdt mededingingsboete van de Europese Commissie voor Qualcomm in stand

Het Gerecht oordeelt dat de boete die de Europese Commissie (“Commissie”) heeft opgelegd aan Qualcomm in stand kan blijven. Volgens de Commissie zou Qualcomm misbruik hebben gemaakt van haar dominante positie door bepaalde chipsets onder de kostprijs te verkopen met als doel om concurrenten uit te sluiten. Qualcomm is tegen het besluit van de Europese Commissie in beroep gegaan. In beroep heeft het Gerecht alle argumenten van Qualcomm afgewezen, behalve ten aanzien van de berekening van de boete.

Het Gerecht oordeelt, onder andere, dat de Commissie niet verplicht is om in haar onderzoek naar eventueel misbruik van een machtspositie door een onderneming die roofprijzen hanteert, te onderzoeken of het marktaandeel waarop deze praktijk ziet groot genoeg is om te stellen dat die praktijk mededingingsbeperkende effecten heeft. Verder had Qualcomm onder meer gesteld dat de Commissie ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de SSNIP-test. Het Gerecht oordeelt echter dat de Commissie daartoe niet gehouden is bij de toepassing van artikel 102 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

De boete blijft derhalve (gematigd) in stand.

Concentratietoezicht

ACM trekt verzoek aan Europese Commissie om Inflection/Microsoft-concentratie te onderzoeken terug na Illumina/Grail-arrest

De ACM heeft haar verzoek aan de Europese Commissie (“Commissie”) op grond van artikel 22 Verordening 139/2004 om onderzoek te doen naar de overname van startup Inflection door Microsoft ingetrokken.

De ACM had zorgen over de gevolgen van deze overname. De overname hoefde echter noch bij de Commissie noch bij de ACM te worden gemeld, nu de omzetdrempels van de respectieve nationale en EU-concentratiecontrolesystemen niet werden gehaald.  De ACM was van mening dat onderzoek nodig was naar de gevolgen van de overname voor consumenten en bedrijven in de markt voor AI-chatbots.

De reden dat de ACM dit verzoek heeft ingetrokken is de recente uitspraak van het EU Hof van Justitie in de zaak Illumina-Grail. Daaruit vloeit voort dat overnames die de nationale meldingsdrempels niet halen, waardoor een nationale merger control toetsingsbevoegdheid ontbreekt, niet naar de Commissie kunnen worden doorverwezen op grond van artikel 22 Verordening 139/2004.

De ACM is van mening dat overnames ónder de in de Nederlandse Mededingingswet vastgelegde omzetdrempels ook negatieve gevolgen kunnen hebben voor de markt in Nederland, met name op het gebied van kwaliteit en innovatie. De ACM pleit daarom voor het instellen van een nieuwe wettelijke bevoegdheid die de ACM de mogelijkheid geeft om ook dit soort overnames te onderzoeken.

Overig

Rechtbank Rotterdam: de ACM heeft terecht handhavingsverzoek AVR afgewezen

De Rechtbank Rotterdam heeft geoordeeld over de weigering van het handhavingsverzoek dat AVR bij de ACM had ingediend ter handhaving van de Wet Markt&Overheid (in casu onder meer artikel 25j Mededingingswet dat bevoordeling van overheidsbedrijven door bestuursorganen verbiedt).

AVR is een bedrijf dat huishoudelijk afval verwerkt. AVR heeft de ACM verzocht om handhavend op te treden tegenover 15 gemeenten. Deze gemeenten zijn aandeelhouder van Twence, een bedrijf dat ook huishoudelijk afval verwerkt. AVR stelt zich op het standpunt dat de gemeenten Twence zouden bevoordelen, door de opdracht niet aan te besteden en voor deze opdracht te hoge tarieven te betalen.

Volgens de ACM zou een diepgaand handhavingsonderzoek in deze zaak noch doelmatig noch doeltreffend zijn. Uit vooronderzoek van de ACM volgt dat er sprake kan zijn van staatssteun, waardoor de ACM niet de aangewezen instantie is om (vervolg)onderzoek te doen. Daarnaast is volgens de ACM veel schaarse, specialistische kennis en capaciteit vereist om de markconformiteit van de tarieven van Twence te beoordelen. Derhalve heeft de ACM, op basis van haar prioriteitsbeleid, afgezien van verder onderzoek.

De Rechtbank volgt deze argumenten van de ACM en oordeelt dat de ACM terecht AVR’s handhavingsverzoek heeft afgewezen.