Onteigening ter realisering van duurzaamheidsdoelstellingen en het tegengaan van verrommeling, kan dat? Ja dat kan!

16 oktober 2019 | Blog

Flevoland zet het onteigeningsinstrument in om haar duurzaamheidsdoelstellingen te halen. Door 221 bestaande windturbines te vervangen door 91 nieuwe en veel grotere wordt het aantal windturbines gehalveerd, de energieopbrengst meer dan verdubbeld en verrommeling van het landschap tegengegaan. Bij Koninklijk Besluit zijn in de gemeente Zeewolde twee perceelsgedeelten met daarop een windturbine ter onteigening aangewezen, omdat minnelijke onderhandelingen met de eigenaar niet tot overeenstemming leiden.

Les voor de praktijk

Onteigenen voor duurzaamheidsdoelstellingen kan als deze doelstellingen zijn verankerd in een bestemmingsplan dat de grondslag kan bieden voor onteigening. De afweging tussen gedogen en onteigenen zal naar verwachting in de toekomst een prominentere rol krijgen dan nu het geval is.

Windturbines onder het overgangsrecht

Om het duurzaamheidsbeleid van de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde te realiseren is op 29 september 2016 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2016’ vastgesteld. De bestaande windturbines in het plangebied zijn niet positief bestemd, maar onder het overgangsrecht voor bouwwerken gebracht. Dit acht de Afdeling onder bijzondere omstandigheden aanvaardbaar. Vereist is in elk geval dat concreet zicht bestaat op verwijdering van de bebouwing binnen de planperiode. Aan dit vereiste is volgens de Afdeling voldaan, omdat uit vastgesteld beleid en algemene verbindende voorschriften van Flevoland en Zeewolde blijkt dat de betreffende windturbines binnen de planperiode worden verwijderd.

Onteigening terecht of misbruik van bevoegdheid?

In de administratieve onteigeningsprocedure die is ingezet na de planologische besluitvorming voert de eigenaar onder meer aan dat de onteigening niet ter uitvoering van het bestemmingsplan zou plaatsvinden, maar ter realisering van het Rijksinpassingsplan (Rip). Daarom is volgens de eigenaar sprake van misbruik van bevoegdheid. De Kroon wijst er in dit verband op dat het bestemmingsplan en het Rip samen de juridisch-planologische basis vormen voor sanering van de bestaande windturbines ten behoeve van het oprichten van nieuwe windturbines. De bestaande windturbines mochten volgens de Afdeling onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan worden gebracht en voor de sanering daarvan mag onteigening worden ingezet. Naar het oordeel van de Kroon is de onteigening gericht op het saneren van de betreffende windturbine ter uitvoering van het bestemmingsplan, waarmee een publiek belang is gediend. Het onteigeningsinstrument is terecht ingezet en van misbruik van bevoegdheid is geen sprake.

Gedoogplicht niet meest geëigende instrument

De eigenaar stelde zich verder ook nog op het standpunt dat de noodzaak tot onteigening onder meer zou ontbreken omdat een minder verstrekkend middel kan worden ingezet: het opleggen van een gedoogplicht uit hoofde van de Belemmeringenwet privaatrecht (BP). Naar het oordeel van de Kroon kan in dit geval met oplegging van een dergelijke gedoogplicht echter niet worden volstaan, omdat deze juist ziet op de aanleg en instandhouding van een openbaar werk en niet op de verwijdering daarvan. Het doel van het bestemmingsplan, verwijdering van de windturbine, kan dus met het opleggen van een gedoogplicht niet worden bereikt. De noodzaak tot onteigening voor het perceelsgedeelte waarop de bestaande windturbine zich bevindt, is daarom wel degelijk aanwezig.

Gedogen of onteigenen?

Wij wijzen – in het verlengde van het voorgaande – op de navolgende passage uit de memorie van toelichting bij de Aanvullingswet Grondeigendom:

‘Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het onteigeningsinstrument niet kan worden ingezet wanneer het algemeen belang kan worden gediend door de uitoefening van een minder ingrijpende bevoegdheid, zoals het opleggen van een gedoogplicht. In dat geval ontbreekt de noodzaak voor een onteigening. Onteigening zou dan onevenredige nadelige gevolgen meebrengen voor de rechthebbenden op de onroerende zaak. Het algemene bestuursrechtelijke evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, Awb, waarborgt dat onteigening een ultimum remedium is en staat dan aan onteigening in de weg. Op dit punt is een aanvullende regeling in de voorgestelde regeling niet nodig.’

Gezien deze passage zal, naar wij aannemen, de afweging tussen gedogen en onteigening in de toekomst meer gewicht krijgen dan nu vaak het geval is.

Heeft u vragen?

Heeft u naar aanleiding van dit blog vragen? Neem dan contact op met Egbert de Groot of Jeanny Romme.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven