De raad van Wijchen is van plan om een deel van het centrum opnieuw te ontwikkelen. Het plan bestaat hoofdzakelijk uit een uit te werken bestemming, waarvoor in de toekomst een uitwerkingsplan moet worden vastgesteld. Verschillende omwonenden en winkeliers kunnen zich niet met dat plan verenigen omdat de bebouwing met een bouwhoogte van 16 meter – onder meer – tot op de erfgrens kan worden gerealiseerd. Door de raad is niet nader onderbouwd dat die bebouwing ruimtelijk aanvaardbaar is, omdat de raad met het bestemmingsplan slechts een zo ruim mogelijke beschrijving van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het bouwvlak wenste. De nadere invulling en toetsing volgt, volgens de raad, bij vaststelling van het uitwerkingsplan. De Afdeling oordeelt echter in haar uitspraak van 30 juni 2021 dat ook bij een uit te werken bestemming vast moet staan dat de gegeven bestemming in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is.
Achtergrond
De raad van de gemeente Wijchen heeft het bestemmingsplan “Tussen Kasteel en Wijchense Meer” vastgesteld. Het plan voorziet in de herontwikkeling van aanzienlijke gronden in het centrum van Wijchen en bestaat hoofdzakelijk uit een uit te werken bestemming. Dit globale bestemmingsplan vereist, om ter plaatse ontwikkelingen mogelijk te maken, dat in de toekomst een uitwerkingsplan wordt vastgesteld.
Verschillende omwonenden en winkeliers komen in beroep tegen het plan – dat bebouwing mogelijk maakt tot 16 meter hoogte tot op de erfgrens. Hoewel in het bestemmingsplan is bepaald dat bij een uitwerkingsplan rekening moet worden gehouden met aspecten als bezonning, schaduwwerking en privacy op belendende percelen, menen appellanten dat onvoldoende rekening wordt gehouden met hun belangen en dat deze bepaling een ‘te zachte voorwaarde’ creëert. Daarbij is door de raad niet afgewogen of de toegestane maximale bouwhoogte ook daadwerkelijk overal ruimtelijk aanvaardbaar is.
Afdeling: uit te werken bestemming zonder nadere ruimtelijke onderbouwing in strijd met goede ruimtelijke ordening
Ter zitting is gebleken dat de raad niet nader heeft onderzocht of bebouwing met de thans in het plan opgenomen bouwhoogte van 16 m tot op de plangrens direct grenzend aan (bebouwde) eigendommen van derden, onder wie die van appellanten, ruimtelijk aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling had dit onderzoek, ook ten aanzien van de in het bestemmingsplan als ruimtelijke randvoorwaarden vermelde aspecten als geluid, bezonning, schaduwwerking, daglichttoetreding, privacy, licht en verlichting, niet achterwege mogen blijven. Bij de vaststelling van een uit te werken bestemming moet namelijk vast staan dat de gegeven bestemming in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is:
“Dat de raad de locatie van de bebouwing op voorhand niet heeft willen vastleggen, betekent niet dat bij de vaststelling van de uit te werken bestemming niet had moeten worden onderzocht waar die bebouwing vanuit een ruimtelijk oogpunt bezien in ieder geval níet kan komen. De raad heeft hierbij ten onrechte niet stilgestaan.”
Wat kunnen we uit deze uitspraak leren?
De slotsom is dat de uit te werken bestemming ter hoogte van de hier genoemde plandelen, wat betreft de daarmee geboden bouwmogelijkheden, zonder nadere ruimtelijke onderbouwing daarvan, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor de praktijk is het relevant dat, als gebruik wordt gemaakt van een globaal bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht, ook reeds bij vaststelling van het bestemmingsplan moet worden nagegaan of de invulling in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. Zoals uit deze uitspraak volgt biedt het ook voor concurrenten mogelijkheden om ontwikkelingen tegen te houden als bij het globale plan een te summiere onderbouwing wordt geboden.
De raad van Wijchen is van plan om een deel van het centrum opnieuw te ontwikkelen. Het plan bestaat hoofdzakelijk uit een uit te werken bestemming, waarvoor in de toekomst een uitwerkingsplan moet worden vastgesteld. Verschillende omwonenden en winkeliers kunnen zich niet met dat plan verenigen omdat de bebouwing met een bouwhoogte van 16 meter – onder meer – tot op de erfgrens kan worden gerealiseerd. Door de raad is niet nader onderbouwd dat die bebouwing ruimtelijk aanvaardbaar is, omdat de raad met het bestemmingsplan slechts een zo ruim mogelijke beschrijving van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden binnen het bouwvlak wenste. De nadere invulling en toetsing volgt, volgens de raad, bij vaststelling van het uitwerkingsplan. De Afdeling oordeelt echter in haar uitspraak van 30 juni 2021 dat ook bij een uit te werken bestemming vast moet staan dat de gegeven bestemming in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is.
Achtergrond
De raad van de gemeente Wijchen heeft het bestemmingsplan “Tussen Kasteel en Wijchense Meer” vastgesteld. Het plan voorziet in de herontwikkeling van aanzienlijke gronden in het centrum van Wijchen en bestaat hoofdzakelijk uit een uit te werken bestemming. Dit globale bestemmingsplan vereist, om ter plaatse ontwikkelingen mogelijk te maken, dat in de toekomst een uitwerkingsplan wordt vastgesteld.
Verschillende omwonenden en winkeliers komen in beroep tegen het plan – dat bebouwing mogelijk maakt tot 16 meter hoogte tot op de erfgrens. Hoewel in het bestemmingsplan is bepaald dat bij een uitwerkingsplan rekening moet worden gehouden met aspecten als bezonning, schaduwwerking en privacy op belendende percelen, menen appellanten dat onvoldoende rekening wordt gehouden met hun belangen en dat deze bepaling een ‘te zachte voorwaarde’ creëert. Daarbij is door de raad niet afgewogen of de toegestane maximale bouwhoogte ook daadwerkelijk overal ruimtelijk aanvaardbaar is.
Afdeling: uit te werken bestemming zonder nadere ruimtelijke onderbouwing in strijd met goede ruimtelijke ordening
Ter zitting is gebleken dat de raad niet nader heeft onderzocht of bebouwing met de thans in het plan opgenomen bouwhoogte van 16 m tot op de plangrens direct grenzend aan (bebouwde) eigendommen van derden, onder wie die van appellanten, ruimtelijk aanvaardbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling had dit onderzoek, ook ten aanzien van de in het bestemmingsplan als ruimtelijke randvoorwaarden vermelde aspecten als geluid, bezonning, schaduwwerking, daglichttoetreding, privacy, licht en verlichting, niet achterwege mogen blijven. Bij de vaststelling van een uit te werken bestemming moet namelijk vast staan dat de gegeven bestemming in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is:
“Dat de raad de locatie van de bebouwing op voorhand niet heeft willen vastleggen, betekent niet dat bij de vaststelling van de uit te werken bestemming niet had moeten worden onderzocht waar die bebouwing vanuit een ruimtelijk oogpunt bezien in ieder geval níet kan komen. De raad heeft hierbij ten onrechte niet stilgestaan.”
Wat kunnen we uit deze uitspraak leren?
De slotsom is dat de uit te werken bestemming ter hoogte van de hier genoemde plandelen, wat betreft de daarmee geboden bouwmogelijkheden, zonder nadere ruimtelijke onderbouwing daarvan, niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Voor de praktijk is het relevant dat, als gebruik wordt gemaakt van een globaal bestemmingsplan met een uitwerkingsplicht, ook reeds bij vaststelling van het bestemmingsplan moet worden nagegaan of de invulling in beginsel ruimtelijk aanvaardbaar is. Zoals uit deze uitspraak volgt biedt het ook voor concurrenten mogelijkheden om ontwikkelingen tegen te houden als bij het globale plan een te summiere onderbouwing wordt geboden.