Ruim twee en een half jaar geleden is de Wet Afwikkeling van Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) in werking getreden. De WAMCA is gebaseerd op de gedachte dat gedaagden en benadeelde partijen zoveel mogelijk finaliteit moet worden geboden. Om die finaliteit te bereiken heeft de WAMCA een gedetailleerd procesrechtelijk systeem ingevoerd (titel 14A Boek III Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam geeft aanleiding om één aspect van dit systeem te bespreken: de voorwaarden en termijnen die gelden voor partijen die zich willen mengen in reeds aanhangige collectieve procedures.
Achtergrond
In de onderhavige zaak hebben drie afzonderlijke belangenorganisaties, Stichting Diesel Emissions Justice (SDEJ), Stichting Car Claim (SCC, bijgestaan door AKD) en Stichting Emission Claim (SEC), vorderingen ingesteld tegen de Mercedes-Benz Groep voor haar aandeel in het dieselemissieschandaal. SDEJ heeft als eerste belangenorganisatie haar dagvaarding op 31 juli 2020 ingeschreven in het centraal register voor collectieve vorderingen (Register) (artikel 1018c lid 2 Rv). Vanaf dat moment konden concurrente belangenorganisaties binnen drie maanden een collectieve procedure starten met betrekking tot dezelfde gebeurtenissen. De wet biedt belangenorganisaties voorts de mogelijkheid om binnen een maand na de eerste registratie in het Register de rechtbank te verzoeken om een verlenging van de driemaandstermijn met maximaal drie maanden (zie artikelen 1018d lid 1 en 2 BW).
SCC heeft de rechtbank tijdig per brief om verlenging van de termijn verzocht. De rechtbank heeft SCC een uitstel van twee maanden verleend (dus tot en met 31 december 2020). Op 30 december 2020 heeft SCC haar dagvaarding ingeschreven in het Register. Op dezelfde datum werd ook een derde dagvaarding door een tot dan toe onbekende belangenorganisatie (SEC) in het Register geregistreerd. Omdat SEC zelf niet om verlenging van de driemaandstermijn had verzocht, rees de preliminaire vraag of zij gebruik kon maken van de door de rechtbank aan SCC verleende termijnverlenging.
Uitspraak
De rechtbank merkt allereerst op dat de positie van SEC in de procedure moet worden beantwoord op basis van de procesrechtelijke regels van de WAMCA, ongeacht de vraag of uiteindelijk de WAMCA op de in geding zijnde vorderingen daadwerkelijk van toepassing is. Omdat eiseressen ervoor hebben gekozen hun vorderingen op de WAMCA te baseren, bepaalt deze keuze in beginsel het voor de ingang van de procedure geldende regime.
De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de WAMCA opeenvolgende belangenorganisaties hun dagvaarding binnen de termijn van drie maanden moeten uitbrengen. Indien deze termijn niet toereikend is, kunnen belangenorganisaties de rechter om verlenging verzoeken. Inwilliging van een dergelijk verzoek is niet vanzelfsprekend. De rechtbank beslist aan de hand van de aangevoerde argumenten van de verzoekende partij, de eerste belangenorganisatie en de gedaagde partijen. Onvoldoende gemotiveerde verzoeken kunnen worden afgewezen (zie bijvoorbeeld de beslissing van de rechtbank in de TikTok zaak). Dit specifieke systeem sluit uit dat overige belangstellenden buiten rechterlijke toetsing van de relevante feiten en omstandigheden op deze verlengde termijn kunnen meeliften. Een ander besluit zou afbreuk doen aan een van de uitgangspunten van de WAMCA, namelijk dat binnen drie maanden na de eerste inschrijving in het Register duidelijk moet zijn welke (eventuele) andere belangenorganisaties zich hebben gemeld om de belangen van de benadeelde partijen te behartigen.
SEC heeft haar dagvaarding niet binnen de termijn van drie maanden uitgebracht en heeft de rechtbank ook niet om verlenging verzocht. Zij is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Opmerking
De uitspraak van de rechtbank schept een duidelijk precedent. Belangenorganisaties die een collectieve procedure op grond van de WAMCA starten buiten de driemaandstermijn en zonder voorafgaande rechterlijke goedkeuring om die termijn te verlengen, lopen het risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze uitspraak is ook relevant voor WAMCA-procedures die momenteel aanhangig zijn, waar vergelijkbare kwesties een rol spelen.
Ruim twee en een half jaar geleden is de Wet Afwikkeling van Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA) in werking getreden. De WAMCA is gebaseerd op de gedachte dat gedaagden en benadeelde partijen zoveel mogelijk finaliteit moet worden geboden. Om die finaliteit te bereiken heeft de WAMCA een gedetailleerd procesrechtelijk systeem ingevoerd (titel 14A Boek III Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). De recente uitspraak van de Rechtbank Amsterdam geeft aanleiding om één aspect van dit systeem te bespreken: de voorwaarden en termijnen die gelden voor partijen die zich willen mengen in reeds aanhangige collectieve procedures.
Achtergrond
In de onderhavige zaak hebben drie afzonderlijke belangenorganisaties, Stichting Diesel Emissions Justice (SDEJ), Stichting Car Claim (SCC, bijgestaan door AKD) en Stichting Emission Claim (SEC), vorderingen ingesteld tegen de Mercedes-Benz Groep voor haar aandeel in het dieselemissieschandaal. SDEJ heeft als eerste belangenorganisatie haar dagvaarding op 31 juli 2020 ingeschreven in het centraal register voor collectieve vorderingen (Register) (artikel 1018c lid 2 Rv). Vanaf dat moment konden concurrente belangenorganisaties binnen drie maanden een collectieve procedure starten met betrekking tot dezelfde gebeurtenissen. De wet biedt belangenorganisaties voorts de mogelijkheid om binnen een maand na de eerste registratie in het Register de rechtbank te verzoeken om een verlenging van de driemaandstermijn met maximaal drie maanden (zie artikelen 1018d lid 1 en 2 BW).
SCC heeft de rechtbank tijdig per brief om verlenging van de termijn verzocht. De rechtbank heeft SCC een uitstel van twee maanden verleend (dus tot en met 31 december 2020). Op 30 december 2020 heeft SCC haar dagvaarding ingeschreven in het Register. Op dezelfde datum werd ook een derde dagvaarding door een tot dan toe onbekende belangenorganisatie (SEC) in het Register geregistreerd. Omdat SEC zelf niet om verlenging van de driemaandstermijn had verzocht, rees de preliminaire vraag of zij gebruik kon maken van de door de rechtbank aan SCC verleende termijnverlenging.
Uitspraak
De rechtbank merkt allereerst op dat de positie van SEC in de procedure moet worden beantwoord op basis van de procesrechtelijke regels van de WAMCA, ongeacht de vraag of uiteindelijk de WAMCA op de in geding zijnde vorderingen daadwerkelijk van toepassing is. Omdat eiseressen ervoor hebben gekozen hun vorderingen op de WAMCA te baseren, bepaalt deze keuze in beginsel het voor de ingang van de procedure geldende regime.
De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van de WAMCA opeenvolgende belangenorganisaties hun dagvaarding binnen de termijn van drie maanden moeten uitbrengen. Indien deze termijn niet toereikend is, kunnen belangenorganisaties de rechter om verlenging verzoeken. Inwilliging van een dergelijk verzoek is niet vanzelfsprekend. De rechtbank beslist aan de hand van de aangevoerde argumenten van de verzoekende partij, de eerste belangenorganisatie en de gedaagde partijen. Onvoldoende gemotiveerde verzoeken kunnen worden afgewezen (zie bijvoorbeeld de beslissing van de rechtbank in de TikTok zaak). Dit specifieke systeem sluit uit dat overige belangstellenden buiten rechterlijke toetsing van de relevante feiten en omstandigheden op deze verlengde termijn kunnen meeliften. Een ander besluit zou afbreuk doen aan een van de uitgangspunten van de WAMCA, namelijk dat binnen drie maanden na de eerste inschrijving in het Register duidelijk moet zijn welke (eventuele) andere belangenorganisaties zich hebben gemeld om de belangen van de benadeelde partijen te behartigen.
SEC heeft haar dagvaarding niet binnen de termijn van drie maanden uitgebracht en heeft de rechtbank ook niet om verlenging verzocht. Zij is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Opmerking
De uitspraak van de rechtbank schept een duidelijk precedent. Belangenorganisaties die een collectieve procedure op grond van de WAMCA starten buiten de driemaandstermijn en zonder voorafgaande rechterlijke goedkeuring om die termijn te verlengen, lopen het risico niet-ontvankelijk te worden verklaard. Deze uitspraak is ook relevant voor WAMCA-procedures die momenteel aanhangig zijn, waar vergelijkbare kwesties een rol spelen.