Resultaat gericht indiceren onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, terug van weggeweest?

 5 februari 2020 | Blog

Gemeenten zijn – kort gezegd – op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) verantwoordelijk om maatschappelijke ondersteuning te bieden aan diegenen die dat nodig hebben. Afgelopen jaren hebben veel gemeenten deze ondersteuning geboden met resultaatgericht indiceren. Bij deze vorm van werken neemt de gemeente een beschikking waarbij het resultaat, bijvoorbeeld een schoon en leefbaar huis, centraal staat.

In de beschikking wordt het beoogde resultaat gekoppeld aan de noodzakelijke activiteiten en frequentie om dat resultaat te bereiken. Iemand kan bijvoorbeeld het recht hebben dat zijn woonkamer twee keer per week wordt schoongemaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 oktober 2018 geoordeeld dat deze werkwijze, in ieder geval bij huishoudelijke ondersteuning, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat het aantal uren ondersteuning ontbreekt in de beschikking.

Recent is een wetswijziging van de Wmo 2015 opengesteld voor consultatie. Deze wetswijziging beoogt resultaatgericht indiceren mogelijk te maken en de geschilbeslechting te vereenvoudigen. In dit blog zet ik uiteen binnen welke juridische kaders de wetswijziging resultaatgericht indiceren mogelijk probeert te maken. De voorgestelde vereenvoudigde geschilbeslechting bespreek ik in een volgende blog.

De gemeentelijke verordening

Allereerst moet de gemeente in de verordening de categorieën voorzieningen bepalen waarbij zij met resultaatgericht indiceren werkt. De verordening moet ook regels omvatten over de totstandkoming en evaluatie van het beleid over de kwaliteit van voorzieningen en toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen. De gemeenteraad dient in de verordening de essentialia te beschrijven ten aanzien van hoe zij dit beleid wil inrichten. De gemeenteraad kan de nadere uitwerking hiervan delegeren aan het college. Uit de toelichting op de voorgestelde wetswijziging, volgt dat het beleid onder meer moet zien op het contractbeheer van de gemeente met de aanbieders van ondersteuning en het handhavingsbeleid van de kwaliteitseisen uit de Wmo 2015. Dit geldt ook voor de voorzieningen waarop het resultaatgericht beschikken niet van toepassing is.

De onderzoeksfase

Indien de gemeente kiest voor resultaatgericht indiceren, geldt één extra verplichting in de onderzoeksfase. Het gemeentebestuur dient in dat geval de wijze te onderzoeken waarop de aanbieder, in samenspraak met de cliënt, rekening kan houden met de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. Hiermee krijgt het gesprek tussen de professional en de cliënt een formele plek in de onderzoeksfase. Dit deel van het onderzoek hoeft niet te worden verricht als de aanbieder door het gemeentebestuur om advies wordt gevraagd over de beslissing tot het toekennen van een maatwerkvoorziening. In dat geval is immers de aanbieder al betrokken bij het bepalen van de voorziening.

De voorziening

Een voorziening waarbij resultaatgericht wordt geïndiceerd, moet een ondersteuningsplan omvatten. In het ondersteuningsplan zijn de uit te voeren activiteiten en de frequentie waarmee die activiteiten worden uitgevoerd opgenomen. Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking tot verstrekking van de maatwerkvoorziening. Uit de toelichting bij de voorgestelde wetswijziging volgt dat de gemeente een kader kan hanteren waarbinnen de professional en de cliënt het ondersteuningsplan kunnen aanpassen als daar bij de cliënt behoefte aan bestaat. De toekenningsbeschikking hoeft niet aangepast te worden als tijdelijk de ondersteuning wat minder is of als meer ondersteuning tijdelijk nodig is. Juist de manier van resultaatgericht werken biedt immers de mogelijkheid voor de professional de ene week wat meer te doen en de andere week wat minder. Pas als blijkt dat de ondersteuningsbehoefte structureel en substantieel wijzigt kan dat aanleiding zijn om de toekenningsbeschikking te wijzigen. Gemeenten kunnen bij resultaatgericht indiceren verwijzen naar een normenkader. In een normenkader wordt op basis van praktijkonderzoek vastgelegd welke activiteiten in welke frequentie nodig zijn om de doelen te behalen die in het gemeentelijk beleid zijn verankerd. Het normenkader biedt de basis voor het bepalen van maatwerk voor individuele cliënten. Zonder normenkader dient het gemeentebestuur bij iedere beschikking elk aspect van de toegekende aanspraak (de activiteiten en de frequentie) opnieuw zorgvuldig te onderbouwen.

Conclusie

Uit het bovenstaande volgen de voorwaarden waaronder de wetswijziging resultaatgericht indiceren mogelijk probeert te maken. Deze voorwaarden dienen als waarborg voor de cliënt om te zorgen voor voldoende rechtszekerheid. Deze waarborgen komen echter veelal overeen met waarborgen die gemeenten eerder hanteerden bij resultaatgericht indiceren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde toen dat, ondanks deze waarborgen, resultaatgericht indiceren in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag is zodoende of de rechter wel akkoord gaat met de landelijke waarborgen. Indien een cliënt een beroep daarop doet, moet de rechter een individueel toekenningsbesluit zowel toetsen aan de Wmo 2015 als de algemene rechtsbeginselen. Resultaatgericht indiceren kan dan niet in strijd met de Wmo 2015 (mede vanwege de wetswijzing), maar mogelijk wel nog steeds met het rechtszekerheidsbeginsel. De ruimte voor een dergelijk oordeel van de rechter lijkt ons overigens wel beperkter dan onder de huidige Wmo 2015, omdat de wetgever na een afweging van het belang van rechtszekerheid en maatwerk bewust de keuze heeft gemaakt om resultaatgericht indiceren toe te staan. In dit kader is ook de vereenvoudigde geschilbeslechting van belang, waardoor cliënten sneller hun recht kunnen effectueren. Dit vergroot de rechtszekerheid. Wij achten het echter nog te vroeg om met zekerheid te kunnen zeggen dat resultaatgericht indiceren terug is van weggeweest, zelfs indien deze wetswijziging wordt aangenomen. Dat zal rechtspraak ongetwijfeld gaan uitwijzen.

Gemeenten zijn – kort gezegd – op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) verantwoordelijk om maatschappelijke ondersteuning te bieden aan diegenen die dat nodig hebben. Afgelopen jaren hebben veel gemeenten deze ondersteuning geboden met resultaatgericht indiceren. Bij deze vorm van werken neemt de gemeente een beschikking waarbij het resultaat, bijvoorbeeld een schoon en leefbaar huis, centraal staat.

In de beschikking wordt het beoogde resultaat gekoppeld aan de noodzakelijke activiteiten en frequentie om dat resultaat te bereiken. Iemand kan bijvoorbeeld het recht hebben dat zijn woonkamer twee keer per week wordt schoongemaakt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 oktober 2018 geoordeeld dat deze werkwijze, in ieder geval bij huishoudelijke ondersteuning, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel omdat het aantal uren ondersteuning ontbreekt in de beschikking.

Recent is een wetswijziging van de Wmo 2015 opengesteld voor consultatie. Deze wetswijziging beoogt resultaatgericht indiceren mogelijk te maken en de geschilbeslechting te vereenvoudigen. In dit blog zet ik uiteen binnen welke juridische kaders de wetswijziging resultaatgericht indiceren mogelijk probeert te maken. De voorgestelde vereenvoudigde geschilbeslechting bespreek ik in een volgende blog.

De gemeentelijke verordening

Allereerst moet de gemeente in de verordening de categorieën voorzieningen bepalen waarbij zij met resultaatgericht indiceren werkt. De verordening moet ook regels omvatten over de totstandkoming en evaluatie van het beleid over de kwaliteit van voorzieningen en toezicht op de kwaliteit van de voorzieningen. De gemeenteraad dient in de verordening de essentialia te beschrijven ten aanzien van hoe zij dit beleid wil inrichten. De gemeenteraad kan de nadere uitwerking hiervan delegeren aan het college. Uit de toelichting op de voorgestelde wetswijziging, volgt dat het beleid onder meer moet zien op het contractbeheer van de gemeente met de aanbieders van ondersteuning en het handhavingsbeleid van de kwaliteitseisen uit de Wmo 2015. Dit geldt ook voor de voorzieningen waarop het resultaatgericht beschikken niet van toepassing is.

De onderzoeksfase

Indien de gemeente kiest voor resultaatgericht indiceren, geldt één extra verplichting in de onderzoeksfase. Het gemeentebestuur dient in dat geval de wijze te onderzoeken waarop de aanbieder, in samenspraak met de cliënt, rekening kan houden met de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning. Hiermee krijgt het gesprek tussen de professional en de cliënt een formele plek in de onderzoeksfase. Dit deel van het onderzoek hoeft niet te worden verricht als de aanbieder door het gemeentebestuur om advies wordt gevraagd over de beslissing tot het toekennen van een maatwerkvoorziening. In dat geval is immers de aanbieder al betrokken bij het bepalen van de voorziening.

De voorziening

Een voorziening waarbij resultaatgericht wordt geïndiceerd, moet een ondersteuningsplan omvatten. In het ondersteuningsplan zijn de uit te voeren activiteiten en de frequentie waarmee die activiteiten worden uitgevoerd opgenomen. Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking tot verstrekking van de maatwerkvoorziening. Uit de toelichting bij de voorgestelde wetswijziging volgt dat de gemeente een kader kan hanteren waarbinnen de professional en de cliënt het ondersteuningsplan kunnen aanpassen als daar bij de cliënt behoefte aan bestaat. De toekenningsbeschikking hoeft niet aangepast te worden als tijdelijk de ondersteuning wat minder is of als meer ondersteuning tijdelijk nodig is. Juist de manier van resultaatgericht werken biedt immers de mogelijkheid voor de professional de ene week wat meer te doen en de andere week wat minder. Pas als blijkt dat de ondersteuningsbehoefte structureel en substantieel wijzigt kan dat aanleiding zijn om de toekenningsbeschikking te wijzigen. Gemeenten kunnen bij resultaatgericht indiceren verwijzen naar een normenkader. In een normenkader wordt op basis van praktijkonderzoek vastgelegd welke activiteiten in welke frequentie nodig zijn om de doelen te behalen die in het gemeentelijk beleid zijn verankerd. Het normenkader biedt de basis voor het bepalen van maatwerk voor individuele cliënten. Zonder normenkader dient het gemeentebestuur bij iedere beschikking elk aspect van de toegekende aanspraak (de activiteiten en de frequentie) opnieuw zorgvuldig te onderbouwen.

Conclusie

Uit het bovenstaande volgen de voorwaarden waaronder de wetswijziging resultaatgericht indiceren mogelijk probeert te maken. Deze voorwaarden dienen als waarborg voor de cliënt om te zorgen voor voldoende rechtszekerheid. Deze waarborgen komen echter veelal overeen met waarborgen die gemeenten eerder hanteerden bij resultaatgericht indiceren. De Centrale Raad van Beroep oordeelde toen dat, ondanks deze waarborgen, resultaatgericht indiceren in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel. De vraag is zodoende of de rechter wel akkoord gaat met de landelijke waarborgen. Indien een cliënt een beroep daarop doet, moet de rechter een individueel toekenningsbesluit zowel toetsen aan de Wmo 2015 als de algemene rechtsbeginselen. Resultaatgericht indiceren kan dan niet in strijd met de Wmo 2015 (mede vanwege de wetswijzing), maar mogelijk wel nog steeds met het rechtszekerheidsbeginsel. De ruimte voor een dergelijk oordeel van de rechter lijkt ons overigens wel beperkter dan onder de huidige Wmo 2015, omdat de wetgever na een afweging van het belang van rechtszekerheid en maatwerk bewust de keuze heeft gemaakt om resultaatgericht indiceren toe te staan. In dit kader is ook de vereenvoudigde geschilbeslechting van belang, waardoor cliënten sneller hun recht kunnen effectueren. Dit vergroot de rechtszekerheid. Wij achten het echter nog te vroeg om met zekerheid te kunnen zeggen dat resultaatgericht indiceren terug is van weggeweest, zelfs indien deze wetswijziging wordt aangenomen. Dat zal rechtspraak ongetwijfeld gaan uitwijzen.

Gerelateerde expertises