Toepasselijk recht bij afgebroken onderhandelingen

 4 april 2023 | Blog

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over het toepasselijke recht bij afgebroken onderhandelingen en de precontractuele aansprakelijkheid in dat kader.

De rechtbank concludeert dat Engels recht van toepassing is en dat naar Engels recht in deze zaak geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid wegens het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen door de gedaagde partij ('de Gedaagde'). Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden. In dit blog gaan wij in op de belangrijkste rechtsoverwegingen daarvan.

Feiten

Het ging in deze zaak om een geschil over een bouwproject betreffende de realisatie van een stalen basculebrug in Suffolk, Engeland. Opdrachtgever van dit bouwproject was de gemeenteraad van Suffolk, die in 2019 ten behoeve van dit project een aanbestedingsprocedure had uitgeschreven. De Gedaagde had als hoofdaannemer de uitvoering van dit project gegund gekregen en had vervolgens de eisende partij ('Eiser’) benaderd met de vraag of zij als onderaannemer geïnteresseerd zou zijn in het leveren van de staalconstructie voor het project.

Uiteindelijk heeft Gedaagde aan Eiser telefonisch laten weten geen onderaannemingsovereenkomst met haar te sluiten en is Gedaagde met een andere onderaannemer in zee gegaan. Eiser was echter van mening dat Gedaagde de onderhandelingen tussen partijen ongeoorloofd zou hebben afgebroken en dat dit zou kwalificeren als een onrechtmatige daad, waarvoor zij deze procedure bij de Rechtbank Gelderland is gestart.

Op het moment dat Gedaagde (gevestigd in Belfast, Noord-Ierland) de onderhandelingen over het project (in Engeland) telefonisch afbrak, bevond de betreffende medewerker van Eiser (een Nederlandse B.V.) zich in Nederland. Om deze reden was Eiser van mening dat de onrechtmatige daad – de plaats van ontvangst van de mededeling – op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd en daarop Nederlands recht van toepassing zou zijn. Dit laatste ook omdat partijen geen rechtskeuze zouden zijn overeengekomen.

Toepasselijk recht

Gelet op dit grensoverschrijdende karakter van de zaak, heeft de rechtbank allereerst beoordeeld welk recht daarop van toepassing is. Dit heeft de rechtbank gedaan aan de hand van artikel 12 van de Rome-II verordening. Dit artikel ziet op verbintenissen die samenhangen met onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst (‘precontractuele aansprakelijkheid’).

De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 12 lid 1 van de Rome II-verordening de precontractuele aansprakelijkheid wordt beheerst door hetzelfde recht als het recht dat van toepassing is op de overeenkomst. Indien nog geen overeenkomst tot stand is gekomen – zoals hier het geval was – dient volgens de rechtbank te worden uitgegaan van de hypothese dat een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en dient aansluiting te worden gezocht bij het recht dat de (beoogde, maar niet tot stand gekomen) overeenkomst zou hebben beheerst (zie rechtsoverweging 4.7 van de uitspraak).

Aangezien in deze zaak geen sprake was van een conceptovereenkomst of intentieverklaring, is volgens de rechtbank van belang of kan worden vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over welk recht van toepassing is op de overeenkomst waarover werd onderhandeld. Die rechtskeuze werkt op grond van artikel 12 lid 1 van de Rome II-verordening dan door in de precontractuele verhoudingen van partijen.

De rechtbank volgt hierin het standpunt van Gedaagde dat kan worden vastgesteld dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de toepasselijkheid van Engels recht (zie rechtsoverweging 4.12 van de uitspraak). Dit omdat partijen eerder zaken met elkaar hebben gedaan in andere projecten waarop zij Engels recht van toepassing hadden verklaard en in het onderhavige geval hadden besproken, op voorstel van Eiser, om te contracteren onder dezelfde voorwaarden. Ook hecht de rechtbank belang aan het feit dat in de concept-hoofdaannemingsovereenkomst tussen opdrachtgever en Gedaagde een rechtskeuze voor Engels recht was opgenomen. Niet valt in te zien dat op de daaraan verbonden (onder)aannemingsovereenkomsten, waaronder de overeenkomst die mogelijk tussen partijen zou gaan worden gesloten, andere rechtstelsels van toepassing zouden zijn.

Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat partijen zouden hebben ingestemd met een rechtskeuze voor Engels recht als zij overeenstemming zouden hebben bereikt over de beoogde overeenkomst, waardoor het geschil ook dient te worden beoordeeld naar Engels recht (zie rechtsoverweging 4.13 van de uitspraak).

Beoordeling aansprakelijkheid

De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of naar Engels recht gronden bestaan voor aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

In dat kader stelt de rechtbank voorop dat naar Engels recht geen verplichting bestaat om te goeder trouw te onderhandelen (zie rechtsoverweging 4.16 van de uitspraak). Volgens Engelse jurisprudentie staat het een partij te allen tijde vrij om onderhandelingen af te breken en bestaat er geen verplichting om door te onderhandelen zolang er een 'goede reden' is om zich terug te trekken. Naar Engels recht kunnen pas verbintenissen ontstaan tot vergoeding van gederfde winst als een overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Omdat vaststaat dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten, kan de door Eiser gevorderde gederfde winst (positieve contractsbelang) reeds om die reden niet worden toegewezen.

Wel kan volgens de rechtbank onder het Engelse recht het afbreken van onderhandelingen tot aansprakelijkheid leiden indien een partij tijdens de onderhandelingen bijvoorbeeld opzettelijk een valse voorstelling van zaken ('misrepresentation') geeft over zijn intentie om te onderhandelen (zie rechtsoverweging 4.17 van de uitspraak). In dat geval kan een verbintenis ontstaan tot vergoeding van schade die een partij heeft geleden, bestaande uit bijvoorbeeld de kosten die tijdens onderhandelingen zijn gemaakt (het negatieve contractsbelang). Van een dergelijke 'misrepresentation’ is volgens de rechtbank in deze zaak echter geen sprake geweest.

Conclusie

De vorderingen van Eiser zijn om deze redenen dan ook afgewezen. Hiermee volgt de rechtbank het standpunt van Gedaagde.

Sander Engels, Harro Coppens en Max Verbaken hebben Gedaagde namens AKD bijgestaan in deze procedure.

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over het toepasselijke recht bij afgebroken onderhandelingen en de precontractuele aansprakelijkheid in dat kader.

De rechtbank concludeert dat Engels recht van toepassing is en dat naar Engels recht in deze zaak geen sprake kan zijn van aansprakelijkheid wegens het onrechtmatig afbreken van onderhandelingen door de gedaagde partij ('de Gedaagde'). Deze uitspraak is inmiddels onherroepelijk geworden. In dit blog gaan wij in op de belangrijkste rechtsoverwegingen daarvan.

Feiten

Het ging in deze zaak om een geschil over een bouwproject betreffende de realisatie van een stalen basculebrug in Suffolk, Engeland. Opdrachtgever van dit bouwproject was de gemeenteraad van Suffolk, die in 2019 ten behoeve van dit project een aanbestedingsprocedure had uitgeschreven. De Gedaagde had als hoofdaannemer de uitvoering van dit project gegund gekregen en had vervolgens de eisende partij ('Eiser’) benaderd met de vraag of zij als onderaannemer geïnteresseerd zou zijn in het leveren van de staalconstructie voor het project.

Uiteindelijk heeft Gedaagde aan Eiser telefonisch laten weten geen onderaannemingsovereenkomst met haar te sluiten en is Gedaagde met een andere onderaannemer in zee gegaan. Eiser was echter van mening dat Gedaagde de onderhandelingen tussen partijen ongeoorloofd zou hebben afgebroken en dat dit zou kwalificeren als een onrechtmatige daad, waarvoor zij deze procedure bij de Rechtbank Gelderland is gestart.

Op het moment dat Gedaagde (gevestigd in Belfast, Noord-Ierland) de onderhandelingen over het project (in Engeland) telefonisch afbrak, bevond de betreffende medewerker van Eiser (een Nederlandse B.V.) zich in Nederland. Om deze reden was Eiser van mening dat de onrechtmatige daad – de plaats van ontvangst van de mededeling – op Nederlands grondgebied zou zijn gepleegd en daarop Nederlands recht van toepassing zou zijn. Dit laatste ook omdat partijen geen rechtskeuze zouden zijn overeengekomen.

Toepasselijk recht

Gelet op dit grensoverschrijdende karakter van de zaak, heeft de rechtbank allereerst beoordeeld welk recht daarop van toepassing is. Dit heeft de rechtbank gedaan aan de hand van artikel 12 van de Rome-II verordening. Dit artikel ziet op verbintenissen die samenhangen met onderhandelingen voorafgaand aan het sluiten van een overeenkomst (‘precontractuele aansprakelijkheid’).

De rechtbank oordeelt dat op grond van artikel 12 lid 1 van de Rome II-verordening de precontractuele aansprakelijkheid wordt beheerst door hetzelfde recht als het recht dat van toepassing is op de overeenkomst. Indien nog geen overeenkomst tot stand is gekomen – zoals hier het geval was – dient volgens de rechtbank te worden uitgegaan van de hypothese dat een overeenkomst tot stand zou zijn gekomen en dient aansluiting te worden gezocht bij het recht dat de (beoogde, maar niet tot stand gekomen) overeenkomst zou hebben beheerst (zie rechtsoverweging 4.7 van de uitspraak).

Aangezien in deze zaak geen sprake was van een conceptovereenkomst of intentieverklaring, is volgens de rechtbank van belang of kan worden vastgesteld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over welk recht van toepassing is op de overeenkomst waarover werd onderhandeld. Die rechtskeuze werkt op grond van artikel 12 lid 1 van de Rome II-verordening dan door in de precontractuele verhoudingen van partijen.

De rechtbank volgt hierin het standpunt van Gedaagde dat kan worden vastgesteld dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de toepasselijkheid van Engels recht (zie rechtsoverweging 4.12 van de uitspraak). Dit omdat partijen eerder zaken met elkaar hebben gedaan in andere projecten waarop zij Engels recht van toepassing hadden verklaard en in het onderhavige geval hadden besproken, op voorstel van Eiser, om te contracteren onder dezelfde voorwaarden. Ook hecht de rechtbank belang aan het feit dat in de concept-hoofdaannemingsovereenkomst tussen opdrachtgever en Gedaagde een rechtskeuze voor Engels recht was opgenomen. Niet valt in te zien dat op de daaraan verbonden (onder)aannemingsovereenkomsten, waaronder de overeenkomst die mogelijk tussen partijen zou gaan worden gesloten, andere rechtstelsels van toepassing zouden zijn.

Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat partijen zouden hebben ingestemd met een rechtskeuze voor Engels recht als zij overeenstemming zouden hebben bereikt over de beoogde overeenkomst, waardoor het geschil ook dient te worden beoordeeld naar Engels recht (zie rechtsoverweging 4.13 van de uitspraak).

Beoordeling aansprakelijkheid

De rechtbank gaat vervolgens in op de vraag of naar Engels recht gronden bestaan voor aansprakelijkheid wegens het afbreken van onderhandelingen.

In dat kader stelt de rechtbank voorop dat naar Engels recht geen verplichting bestaat om te goeder trouw te onderhandelen (zie rechtsoverweging 4.16 van de uitspraak). Volgens Engelse jurisprudentie staat het een partij te allen tijde vrij om onderhandelingen af te breken en bestaat er geen verplichting om door te onderhandelen zolang er een 'goede reden' is om zich terug te trekken. Naar Engels recht kunnen pas verbintenissen ontstaan tot vergoeding van gederfde winst als een overeenkomst daadwerkelijk tot stand is gekomen. Omdat vaststaat dat tussen partijen geen overeenkomst is gesloten, kan de door Eiser gevorderde gederfde winst (positieve contractsbelang) reeds om die reden niet worden toegewezen.

Wel kan volgens de rechtbank onder het Engelse recht het afbreken van onderhandelingen tot aansprakelijkheid leiden indien een partij tijdens de onderhandelingen bijvoorbeeld opzettelijk een valse voorstelling van zaken ('misrepresentation') geeft over zijn intentie om te onderhandelen (zie rechtsoverweging 4.17 van de uitspraak). In dat geval kan een verbintenis ontstaan tot vergoeding van schade die een partij heeft geleden, bestaande uit bijvoorbeeld de kosten die tijdens onderhandelingen zijn gemaakt (het negatieve contractsbelang). Van een dergelijke 'misrepresentation’ is volgens de rechtbank in deze zaak echter geen sprake geweest.

Conclusie

De vorderingen van Eiser zijn om deze redenen dan ook afgewezen. Hiermee volgt de rechtbank het standpunt van Gedaagde.

Sander Engels, Harro Coppens en Max Verbaken hebben Gedaagde namens AKD bijgestaan in deze procedure.

Gerelateerde expertises