De Nederlandse energiehuishouding verandert. Dit vergt ook een behoorlijke juridische ombuigingsoperatie. In dit blog gaan wij in op recente ontwikkelingen op dat gebied, zoals de wijziging van de (huidige) Warmtewet, - het door de Eerste Kamer aannemen van - de Crisis- en herstelwet '2.0', een recente uitspraak over het kostenverhaal van NOM-renovaties, het Klimaatakkoord en het feit dat 'BENG' (toch) niet op 1 januari 2020 in werking treedt.
1. Ontwikkelingen Warmte(wet)
In ons vorige blog besteedden wij al aandacht aan de contouren van de Warmtewet 2.0 (zie hier voor een kleine update). Momenteel worden die contouren verder uitgewerkt, opdat uiteindelijk naar verwachting in het najaar van 2019 een consultatieversie van de Warmtewet 2.0 ter inzage zal worden gelegd.
Maar voordat we aan de Warmtewet 2.0 toe zijn, wordt eerst de huidige Warmtewet nog grondig herzien. Een aantal wijzigingen treedt per 1 juli a.s. al in werking, zoals een gewijzigd artikel 1 (definitiebepaling), een beperking van de reikwijdte van de Warmtewet en de mogelijkheid om met de tarifering te experimenteren.
Wijzigingen in definities
Aan de definitiebepaling (art. 1 Warmtewet) is flink gesleuteld. Zo wordt een aantal definities toegevoegd waardoor juridische en technische demarcatie wat makkelijker wordt (o.a. 'gebouweigenaar', 'inpandig leidingstelsel' en 'centrale aansluiting'). Op een tweetal definities gaan wij wat uitgebreider in.
Ten eerste de nieuwe definitie van 'warmte'. Met de nieuwe definitie hiervan wordt duidelijk dat het gaat om de thermische energie van het water. De geleverde temperatuur is irrelevant. De Warmtewet geldt dus (ook) voor levering van water met een lage tempratuur, zo lang levering maar geschiedt ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater (zie ook dit blog).
Daarnaast het nieuwe begrip 'netbeheerder'; "degene die een warmtenet beheert". Deze definitie is onder meer van belang in verband met het nieuwe artikel 21; de onderhandelde toegang tot warmtenetten. Op grond van dat artikel moet een netbeheerder (en een leverancier die van diens warmtenet gebruik maakt) op verzoek van een producent met hem in overleg treden over toegang tot het warmtenet. Hiermee wil de wetgever de mogelijkheid tot 'third party access' (TPA) faciliteren, waarbij warmtenetten open komen te staan voor levering vanuit meerdere warmtebronnen.
Warmte en (ver)huur
Per 1 juli 2019 zijn verhuurders die zelf warmte leveren / die de warmtelevering in de huurovereenkomst hebben opgenomen uitgesloten van de werking van de Warmtewet. Verhuurders en huurders vallen daarmee terug op het huurrecht. Let wel dat dit alleen opgaat als de verhuurder (bijvoorbeeld een woningcorporatie) de warmte zelf levert of warmtelevering namens hem geschiedt. Is dit niet het geval, en wordt warmte bijvoorbeeld door een separate entiteit (zoals een energie-BV, niet zijnde een dochteronderneming) geleverd, dan blijft de Warmtewet onverkort van toepassing op die entiteit.
Dat de warmtewet niet meer van toepassing zal zijn op warmteleverende verhuurders, betekent natuurlijk niet dat zij geen kosten voor warmtelevering meer in rekening mogen brengen aan een huurder. Dat mag nog, maar daarbij geldt wel dat kosten voor afschrijving en onderhoud van warmtelevering-installaties zeer waarschijnlijk niet over de band van de servicekosten in rekening mogen worden gebracht (zie deze uitspraak). De kosten voor afschrijving en onderhoud van een warmteleveringsinstallatie voor zover dit een "onroerende aanhorigheid" betreft moeten onderdeel zijn van de huurprijs en kunnen niet als servicekosten in rekening worden gebracht.
De wetswijziging zal overigens alleen gevolgen hebben voor nieuwe warmteleveringsovereenkomsten, ofwel warmteleveringsovereenkomsten gesloten na 1 juli 2019. Op bestaande overeenkomsten blijft de Warmtewet 'gewoon' van kracht (zie deze brief). Deze overeenkomsten kunnen verhuurders en huurders weliswaar gezamenlijk wijzigen of beëindigden (bijv. in die zin dat de Warmtewet niet meer geldt), maar of veel huurders hieraan mee zullen werken betwijfelen wij. De Warmtewet biedt immers behoorlijk wat bescherming.
Afwijkend aanbod van het maximumtarief wordt mogelijk
De mogelijkheid om (potentiële) verbruikers een aanbod te doen dat afwijkt van de maximumprijs, is een veelgehoorde wens vanuit de praktijk. Hieraan is gehoor gegeven, en op grond van het nieuwe art. 5a wordt het voor leveranciers mogelijk om, binnen strikte voorwaarden, tarieven aan te bieden naast en in afwijking van het wettelijke maximumtarief. Waar leveranciers bij het aanbieden van een tarief nu nog volledig gebonden zijn aan de componenten uit het maximumtarief, mogen zij vanaf 1 juli a.s. gaan experimenten met de samenstelling (vast/variabel) en de lengte (in jaren) van tarieven. Het gewijzigde Warmtebesluit bevat nadere regels waaraan een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs moet voldoen.
2. Crisis- en herstelwet 2.0 aangenomen
Op 28 mei jl. heeft de Eerster Kamer ingestemd met de Crisis- en herstelwet 2.0. Met de aanpassingen die hiermee worden doorgevoerd, zouden grote maatschappelijke opgaven, zoals het oplossen van het tekort aan woningen, eenvoudiger gerealiseerd moeten kunnen worden.
Eén van deze aanpassingen betreft de mogelijkheid om te experimenteren met de Gaswet. Meer in het bijzonder kunnen gemeenten gaan experimenteren met het 'gasloos maken' van wijken c.q. het afdwingen dat van het gas wordt afgekoppeld. Een eerste schets van de lijnen waarlangs de Minister dit voor zich ziet, is te vinden in de antwoorden die zij op 24 mei gaf op kamervragen (zie: https://bit.ly/2wonqpp).
3. Renovatievoorstel NOM is volgens de rechtbank Amsterdam onredelijk
Bij uitspraak van 4 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat een woningcorporatie de kosten die verband hielden met een nul-op-de-meter ('NOM') renovatie niet aan huurders mag doorberekenen via de huurprijs of servicekosten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de wetgever de energieprestatievergoeding ('Epv' ex art. 7:237 lid 4 BW) heeft ingevoerd om de kosten van NOM-voorzieningen uit te betalen. De kosten die met een NOM renovatie gepaard gaan, alsmede de structurele onderhoudskosten, moeten (dus) in de EPV worden verwerkt. De woningcorporatie dient aan de hand van dat uitgangspunt een renovatievoorstel te maken. Vervolgens moet uiteraard nog beoordeeld worden of dat renovatievoorstel als een redelijk voorstel in de zin van art. 7:220 lid 2 BW kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank was dit hier niet zo, vanwege de verhouding tussen de lastenverzwaring voor de huurders en de (on)zekerheid over de uiteindelijke effectiviteit van de te nemen maatregelen. Hiernaast oordeelde de rechtbank dat het niet redelijk was om naast de Epv een huurverhoging door te voeren of servicekostenvoorschot in rekening te brengen, nu vrijwel alle kosten van de renovatie verband hielden met de NOM-voorzieningen.
4. Geen BENG vanaf 1 januari 2020
De inwerkingtreding van de eis om bijna energie-neutrale gebouwen (BENG) te bouwen is uitgesteld. De aangekondigde datum van 1 januari 2020 blijkt technisch niet haalbaar. De software die nodig is om BENG te kunnen berekenen, zal namelijk niet op tijd beschikbaar zijn voor validatie. Bijkomend gevolg is dat de bouwwereld op 1 januari 2020 (dus) nog niet zal kunnen beschikken over de software waarmee de 'BENG-waarde' kan worden uitgerekend. Per Kamerbrief van 11 juni 2019 heeft de Minister aangegeven dat de inwerkingtreding van de BENG-eisen minimaal tot 1 juli 2020 wordt uitgesteld. (Zie ook dit blog).
5. Afsluiting
Vandaag (28 juni 2019) presenteert het Kabinet een voorstel voor het Klimaatakkoord. Over de inhoud van dit voorstel en de gevolgen voor gemeenten en woningcorporaties zullen wij u spoedig informeren.
De Nederlandse energiehuishouding verandert. Dit vergt ook een behoorlijke juridische ombuigingsoperatie. In dit blog gaan wij in op recente ontwikkelingen op dat gebied, zoals de wijziging van de (huidige) Warmtewet, - het door de Eerste Kamer aannemen van - de Crisis- en herstelwet '2.0', een recente uitspraak over het kostenverhaal van NOM-renovaties, het Klimaatakkoord en het feit dat 'BENG' (toch) niet op 1 januari 2020 in werking treedt.
1. Ontwikkelingen Warmte(wet)
In ons vorige blog besteedden wij al aandacht aan de contouren van de Warmtewet 2.0 (zie hier voor een kleine update). Momenteel worden die contouren verder uitgewerkt, opdat uiteindelijk naar verwachting in het najaar van 2019 een consultatieversie van de Warmtewet 2.0 ter inzage zal worden gelegd.
Maar voordat we aan de Warmtewet 2.0 toe zijn, wordt eerst de huidige Warmtewet nog grondig herzien. Een aantal wijzigingen treedt per 1 juli a.s. al in werking, zoals een gewijzigd artikel 1 (definitiebepaling), een beperking van de reikwijdte van de Warmtewet en de mogelijkheid om met de tarifering te experimenteren.
Wijzigingen in definities
Aan de definitiebepaling (art. 1 Warmtewet) is flink gesleuteld. Zo wordt een aantal definities toegevoegd waardoor juridische en technische demarcatie wat makkelijker wordt (o.a. 'gebouweigenaar', 'inpandig leidingstelsel' en 'centrale aansluiting'). Op een tweetal definities gaan wij wat uitgebreider in.
Ten eerste de nieuwe definitie van 'warmte'. Met de nieuwe definitie hiervan wordt duidelijk dat het gaat om de thermische energie van het water. De geleverde temperatuur is irrelevant. De Warmtewet geldt dus (ook) voor levering van water met een lage tempratuur, zo lang levering maar geschiedt ten behoeve van ruimteverwarming of verwarming van tapwater (zie ook dit blog).
Daarnaast het nieuwe begrip 'netbeheerder'; "degene die een warmtenet beheert". Deze definitie is onder meer van belang in verband met het nieuwe artikel 21; de onderhandelde toegang tot warmtenetten. Op grond van dat artikel moet een netbeheerder (en een leverancier die van diens warmtenet gebruik maakt) op verzoek van een producent met hem in overleg treden over toegang tot het warmtenet. Hiermee wil de wetgever de mogelijkheid tot 'third party access' (TPA) faciliteren, waarbij warmtenetten open komen te staan voor levering vanuit meerdere warmtebronnen.
Warmte en (ver)huur
Per 1 juli 2019 zijn verhuurders die zelf warmte leveren / die de warmtelevering in de huurovereenkomst hebben opgenomen uitgesloten van de werking van de Warmtewet. Verhuurders en huurders vallen daarmee terug op het huurrecht. Let wel dat dit alleen opgaat als de verhuurder (bijvoorbeeld een woningcorporatie) de warmte zelf levert of warmtelevering namens hem geschiedt. Is dit niet het geval, en wordt warmte bijvoorbeeld door een separate entiteit (zoals een energie-BV, niet zijnde een dochteronderneming) geleverd, dan blijft de Warmtewet onverkort van toepassing op die entiteit.
Dat de warmtewet niet meer van toepassing zal zijn op warmteleverende verhuurders, betekent natuurlijk niet dat zij geen kosten voor warmtelevering meer in rekening mogen brengen aan een huurder. Dat mag nog, maar daarbij geldt wel dat kosten voor afschrijving en onderhoud van warmtelevering-installaties zeer waarschijnlijk niet over de band van de servicekosten in rekening mogen worden gebracht (zie deze uitspraak). De kosten voor afschrijving en onderhoud van een warmteleveringsinstallatie voor zover dit een "onroerende aanhorigheid" betreft moeten onderdeel zijn van de huurprijs en kunnen niet als servicekosten in rekening worden gebracht.
De wetswijziging zal overigens alleen gevolgen hebben voor nieuwe warmteleveringsovereenkomsten, ofwel warmteleveringsovereenkomsten gesloten na 1 juli 2019. Op bestaande overeenkomsten blijft de Warmtewet 'gewoon' van kracht (zie deze brief). Deze overeenkomsten kunnen verhuurders en huurders weliswaar gezamenlijk wijzigen of beëindigden (bijv. in die zin dat de Warmtewet niet meer geldt), maar of veel huurders hieraan mee zullen werken betwijfelen wij. De Warmtewet biedt immers behoorlijk wat bescherming.
Afwijkend aanbod van het maximumtarief wordt mogelijk
De mogelijkheid om (potentiële) verbruikers een aanbod te doen dat afwijkt van de maximumprijs, is een veelgehoorde wens vanuit de praktijk. Hieraan is gehoor gegeven, en op grond van het nieuwe art. 5a wordt het voor leveranciers mogelijk om, binnen strikte voorwaarden, tarieven aan te bieden naast en in afwijking van het wettelijke maximumtarief. Waar leveranciers bij het aanbieden van een tarief nu nog volledig gebonden zijn aan de componenten uit het maximumtarief, mogen zij vanaf 1 juli a.s. gaan experimenten met de samenstelling (vast/variabel) en de lengte (in jaren) van tarieven. Het gewijzigde Warmtebesluit bevat nadere regels waaraan een aanbod dat afwijkt van de maximumprijs moet voldoen.
2. Crisis- en herstelwet 2.0 aangenomen
Op 28 mei jl. heeft de Eerster Kamer ingestemd met de Crisis- en herstelwet 2.0. Met de aanpassingen die hiermee worden doorgevoerd, zouden grote maatschappelijke opgaven, zoals het oplossen van het tekort aan woningen, eenvoudiger gerealiseerd moeten kunnen worden.
Eén van deze aanpassingen betreft de mogelijkheid om te experimenteren met de Gaswet. Meer in het bijzonder kunnen gemeenten gaan experimenteren met het 'gasloos maken' van wijken c.q. het afdwingen dat van het gas wordt afgekoppeld. Een eerste schets van de lijnen waarlangs de Minister dit voor zich ziet, is te vinden in de antwoorden die zij op 24 mei gaf op kamervragen (zie: https://bit.ly/2wonqpp).
3. Renovatievoorstel NOM is volgens de rechtbank Amsterdam onredelijk
Bij uitspraak van 4 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat een woningcorporatie de kosten die verband hielden met een nul-op-de-meter ('NOM') renovatie niet aan huurders mag doorberekenen via de huurprijs of servicekosten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de wetgever de energieprestatievergoeding ('Epv' ex art. 7:237 lid 4 BW) heeft ingevoerd om de kosten van NOM-voorzieningen uit te betalen. De kosten die met een NOM renovatie gepaard gaan, alsmede de structurele onderhoudskosten, moeten (dus) in de EPV worden verwerkt. De woningcorporatie dient aan de hand van dat uitgangspunt een renovatievoorstel te maken. Vervolgens moet uiteraard nog beoordeeld worden of dat renovatievoorstel als een redelijk voorstel in de zin van art. 7:220 lid 2 BW kan worden aangemerkt. Volgens de rechtbank was dit hier niet zo, vanwege de verhouding tussen de lastenverzwaring voor de huurders en de (on)zekerheid over de uiteindelijke effectiviteit van de te nemen maatregelen. Hiernaast oordeelde de rechtbank dat het niet redelijk was om naast de Epv een huurverhoging door te voeren of servicekostenvoorschot in rekening te brengen, nu vrijwel alle kosten van de renovatie verband hielden met de NOM-voorzieningen.
4. Geen BENG vanaf 1 januari 2020
De inwerkingtreding van de eis om bijna energie-neutrale gebouwen (BENG) te bouwen is uitgesteld. De aangekondigde datum van 1 januari 2020 blijkt technisch niet haalbaar. De software die nodig is om BENG te kunnen berekenen, zal namelijk niet op tijd beschikbaar zijn voor validatie. Bijkomend gevolg is dat de bouwwereld op 1 januari 2020 (dus) nog niet zal kunnen beschikken over de software waarmee de 'BENG-waarde' kan worden uitgerekend. Per Kamerbrief van 11 juni 2019 heeft de Minister aangegeven dat de inwerkingtreding van de BENG-eisen minimaal tot 1 juli 2020 wordt uitgesteld. (Zie ook dit blog).
5. Afsluiting
Vandaag (28 juni 2019) presenteert het Kabinet een voorstel voor het Klimaatakkoord. Over de inhoud van dit voorstel en de gevolgen voor gemeenten en woningcorporaties zullen wij u spoedig informeren.