Nieuwsbrief Mededingingsrecht: September 2024

 27 september 2024 | Blog
Kartelafspraken

De uitwisseling van informatie gedurende een periode van meer dan tien jaar tussen 14 kredietinstellingen in Portugal vormt een mededingingsbeperking naar strekking 
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) heeft zich op verzoek van de Portugese rechter gebogen over de vraag of het uitwisselen van informatie tussen 14 kredietinstellingen classificeert als een mededingingsbeperking naar strekking.

De Portugese mededingingsautoriteit heeft aan 14 kredietinstellingen een boete opgelegd van in totaal 225 miljoen euro wegens overtredingen van de nationale en Europese mededingingsregelgeving vanwege het maandelijks delen van gevoelige informatie met elkaar. De uitgewisselde informatie heeft betrekking op de gangbare huidige en toekomstige commerciële voorwaarden, met name de kredietspreads en risicovariabelen, alsook de geïndividualiseerde productiecijfers van de aan de uitwisseling deelnemende instellingen. Volgens de mededingingsautoriteit is dit een mededingingsbeperking naar strekking. Dat wil zeggen dat de mededingingsbeperking zodanig ingrijpend is dat er geen noodzaak is om de mogelijke gevolgen op de interne markt te analyseren.

De kredietinstellingen zijn van mening dat er geen sprake is van een mededingingsbeperking naar strekking. Zij nemen dan ook het standpunt in dat er onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen voor de mededinging van de informatie-uitwisseling. Volgens de kredietinstellingen is deze uitwisseling van informatie geen mededingingsbeperking nu de uitwisseling van informatie op zichzelf niet voldoende schade zou hebben toegebracht aan de mededinging.

Het Hof gaat mee in het standpunt van de Portugese mededingingsautoriteit. Het Hof oordeelt dat de informatie-uitwisseling in dit geval coördinerend van aard was en daarmee de spreiding van kredieten in de toekomst kon worden beïnvloed. De uitwisseling van informatie wordt gezien als een mededingingsbeperking naar strekking, nu de uitgewisselde informatie onzekerheden inzake het (toekomstige) marktgedrag van concurrenten kon wegnemen. 

Misbruik van een economische machtspositie

Commissie vraagt om feedback over ontwerp-antitrustrichtsnoeren betreffende misbruik door uitsluiting
De Europese Commissie (“Commissie”) is per 1 augustus 2024 een openbare raadpleging gestart die belanghebbenden de gelegenheid biedt om tot 31 oktober 2024 opmerkingen in te dienen over de ontwerprichtsnoeren betreffende misbruik van machtspositie door uitsluiting.

De ontwerprichtsnoeren reflecteren de rechtspraak van het Gerecht en het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van misbruik van een economische machtspositie door uitsluiting. De ontwerprichtsnoeren bieden een leidraad bij een aantal belangrijke kwesties omtrent misbruik door uitsluiting, waaronder: i) het doel van handhaving van het mededingingsrecht en het begrip “consumentenwelzijn” in het EU-recht; ii) de belangrijkste beginselen die van toepassing zijn op de beoordeling van een individuele of collectieve machtspositie; iii) de toepassing van algemene beginselen om te bepalen of bepaald gedrag van een onderneming met een machtspositie misbruik kan vormen; iv) het bewijsmateriaal dat nodig is om aan te tonen dat bepaald gedrag uitsluitingseffecten kan hebben; v) de materiële rechtsnorm om vast te stellen of bepaald gedrag uitsluitingseffecten teweeg kan brengen; vi) de algemene beginselen die van toepassing zijn op de beoordeling van objectieve rechtvaardigingsgronden die de onderneming met een machtspositie kan aanvoeren voor haar gedrag.

Geen nietigheid van de gehele overeenkomst door bepalingen die op gespannen voet staan met het mededingingsrecht 
In een kort geding bij de Rechtbank Den Haag dat betrekking heeft op de vordering van de restantbetaling van tickets voor de Grand Prix in Zandvoort 2024 komt de schending van het mededingingsrecht aan bod. DGP-race B.V. (“DGP- race”), de organisator van de Grand Prix in Zandvoort en belast met de verkoop van tickets staat hierin tegenover de Platinum Group S.A.M (“PG”).  DGP-Race heeft in het kader van de (weder) verkoop van de tickets voor de Grand Prix een overeenkomst gesloten met PG.

PG heeft aangevoerd dat DGP-race in de overeenkomst beperkingen heeft opgelegd aan PG die in strijd zijn met het Europese en Nederlandse mededingingsrecht. Het gaat om i) een verbod om tickets onder de door DGP-race opgelegde minimumprijs te verkopen en ii) een beperking met betrekking tot de wederverkoop van tickets nu PG haar sub-resellers een verbod moest opleggen om tickets zonder toestemming van DGP-race niet aan andere resellers te verkopen. Hierdoor zouden de prijzen hoog worden gehouden en zou iedere vorm van prijsconcurrentie worden uitgesloten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat PG onvoldoende concreet heeft gemaakt dat wegens deze bepalingen de overeenkomst in zijn geheel nietig moet worden verklaard. Volgens de voorzieningenrechter zouden bepalingen in strijd met het mededingingsrecht hooguit ertoe leiden dat de betreffende bepalingen nietig zijn, zonder dat de gehele overeenkomst nietig is. Deze bepalingen staan namelijk niet in onverbrekelijk verband met de overige bepalingen in de overeenkomst. Daarnaast speelt ook nog een rol dat DGP-race de genoemde contractuele bepalingen niet heeft gehandhaafd.

Rechtbank oordeelt over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van vorderingen ten aanzien van kartelvorming door Braziliaanse ondernemingen met dochterondernemingen in NL
In een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 31 juli 2024 kwam de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde inzake vorderingen tegen deelnemers aan een Braziliaans inkoopkartel voor de inkoop van sinaasappels voor de verwerking tot ‘Frozen Concentrated Orange Juice’. Hierbij stond Comcitrus tegenover Cargrill Agrícola (Brazilië), Cargill Inc (Verenigde Staten) en CARGILL B.V. (Nederland) met daarnaast nog vier andere rechtspersonen naar Nederlands recht die onder het Cargrill concern vallen als dochterondernemingen.

Betreffende de vraag of de Nederlandse rechter kennis mocht nemen van de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden is de uitkomst dat op grond van artikel 2 Rv Rechtbank Amsterdam bevoegd was kennis te nemen, omdat deze gedaagden woonplaats in Nederland hebben. Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt verder dat indien de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze bevoegdheid toekomt ten aanzien van de andere gedaagden, als tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

Bij de vraag of samenhang bestaat tussen de vorderingen op de Nederlandse gedaagden enerzijds en Cargill Agrícola en Cargill Inc. anderzijds, dient artikel 7 lid 1 RV, als uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 Rv restrictief te worden uitgelegd. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat regels omtrent nationale rechtsmacht een hoge mate van voorspelbaarheid dienen te hebben.  Volgens de Rechtbank zijn de Nederlandse gedaagden niet hoofdelijk aansprakelijk en is er prima facie geen bewijs geleverd dat de Nederlandse gedaagden hebben deelgenomen aan het inkoopkartel of anderszins betrokken waren.

De slotsom is dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen de tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Rechtbank Amsterdam is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering van Comcitrus tegen Cargrill Agrícola en Cargill Inc.

Concentratietoezicht

Overname Grail door Illumina ten onrechte geblokkeerd door de Europese Commissie
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft de overname van bloedtestbedrijf Grail door biotechbedrijf Illumina in 2021 ten onrechte geblokkeerd, oordeelde het Hof van Justitie van de EU op dinsdag 3 september 2024.

De concentratie was niet gemeld bij de Europese Unie of in een van de EU-lidstaten, omdat in geen van de lidstaten de relevante drempelwaarden werden overschreden. Toch is deze concentratie krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 onderzocht door de Commissie. Nadat de Commissie de concentratie had verboden, hebben partijen beroep ingesteld bij het Gerecht. Het Gerecht had in eerste instantie geoordeeld dat de EU-lidstaten krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 onder de in die bepaling gestelde voorwaarden een verwijzingsverzoek mogen indienen bij de Commissie van een concentratie die geen Europese dimensie heeft, ongeacht het bestaan of de draagwijdte van hun nationale regeling voor ex ante concentratiecontrole.

Het Hof komt nu echter tot de conclusie dat het Gerecht op basis van een historische, teleologische en contextuele uitlegging van artikel 22 Verordening 139/2004 ten onrechte heeft geoordeeld dat de lidstaten onder de in dit artikel genoemde voorwaarden een verzoek krachtens die bepalingen mogen indienen bij de Commissie ongeacht de draagwijdte van hun nationale regeling voor ex ante concentratiecontrole. Daarmee heeft het Hof dus geoordeeld dat de Commissie ten onrechte het verwijzingsverzoek krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 heeft ingewilligd.

Overig

Geen risico op een merkbare beperking van de concurrentie in initiatief van de NV
De Nederlandse Vereniging van Banken (“NVB”) heeft de ACM verzocht om een informele beoordeling van een samenwerkingsinitiatief ("Initiatief") tussen de NVB en een aantal Nederlandse Banken omtrent ESG-data. De samenwerking richtte zich op de productie van een digitaal platform voor banken waarop informatie beschikbaar wordt gesteld inzake de vraag hoe wettelijke ESG-vereisten kunnen worden uitgelegd, welke rekenmethoden en datapunten kunnen worden gebruikt, en welke databronnen daarvoor geschikt zijn. Dit in het kader van de verplichtingen uit de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive.

De ACM stelt ten eerste vast dat er sprake is van een duurzaamheidsafspraak. Het Initiatief vergroot de vergelijkbaarheid van duurzaamheidsprestaties in de rapportages van banken. Dit maakt het voor investeerders makkelijker om duurzaamheidsprestaties van de banken mee te nemen in hun keuzes. Het initiatief kan daarmee een positieve bijdrage leveren aan duurzaamheid.

De ACM volgt verder de conclusie van de NVB dat er geen merkbare beperking van concurrentie optreedt bij dit initiatief. Daarbij heeft de ACM de volgende omstandigheden in aanmerking genomen die van belang zijn voor deze beoordeling: i) het Initiatief staat open voor (directe) concurrenten, ii) het Initiatief is op basis van vrijwilligheid, iii) er wordt geen concurrentiegevoelige informatie uitgewisseld tussen de banken, iv) het Initiatief lijkt geen andere negatieve gevolgen te hebben voor de concurrentie tussen banken, zoals op de parameters prijs, kwaliteit, keuze of innovatie.

Redactie

Heeft u vragen naar aanleiding van deze update? Neem dan contact op met een van de onderstaande specialisten. 

Kartelafspraken

De uitwisseling van informatie gedurende een periode van meer dan tien jaar tussen 14 kredietinstellingen in Portugal vormt een mededingingsbeperking naar strekking 
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (“Hof”) heeft zich op verzoek van de Portugese rechter gebogen over de vraag of het uitwisselen van informatie tussen 14 kredietinstellingen classificeert als een mededingingsbeperking naar strekking.

De Portugese mededingingsautoriteit heeft aan 14 kredietinstellingen een boete opgelegd van in totaal 225 miljoen euro wegens overtredingen van de nationale en Europese mededingingsregelgeving vanwege het maandelijks delen van gevoelige informatie met elkaar. De uitgewisselde informatie heeft betrekking op de gangbare huidige en toekomstige commerciële voorwaarden, met name de kredietspreads en risicovariabelen, alsook de geïndividualiseerde productiecijfers van de aan de uitwisseling deelnemende instellingen. Volgens de mededingingsautoriteit is dit een mededingingsbeperking naar strekking. Dat wil zeggen dat de mededingingsbeperking zodanig ingrijpend is dat er geen noodzaak is om de mogelijke gevolgen op de interne markt te analyseren.

De kredietinstellingen zijn van mening dat er geen sprake is van een mededingingsbeperking naar strekking. Zij nemen dan ook het standpunt in dat er onderzoek moet worden gedaan naar de gevolgen voor de mededinging van de informatie-uitwisseling. Volgens de kredietinstellingen is deze uitwisseling van informatie geen mededingingsbeperking nu de uitwisseling van informatie op zichzelf niet voldoende schade zou hebben toegebracht aan de mededinging.

Het Hof gaat mee in het standpunt van de Portugese mededingingsautoriteit. Het Hof oordeelt dat de informatie-uitwisseling in dit geval coördinerend van aard was en daarmee de spreiding van kredieten in de toekomst kon worden beïnvloed. De uitwisseling van informatie wordt gezien als een mededingingsbeperking naar strekking, nu de uitgewisselde informatie onzekerheden inzake het (toekomstige) marktgedrag van concurrenten kon wegnemen. 

Misbruik van een economische machtspositie

Commissie vraagt om feedback over ontwerp-antitrustrichtsnoeren betreffende misbruik door uitsluiting
De Europese Commissie (“Commissie”) is per 1 augustus 2024 een openbare raadpleging gestart die belanghebbenden de gelegenheid biedt om tot 31 oktober 2024 opmerkingen in te dienen over de ontwerprichtsnoeren betreffende misbruik van machtspositie door uitsluiting.

De ontwerprichtsnoeren reflecteren de rechtspraak van het Gerecht en het Hof van Justitie van de Europese Unie ten aanzien van misbruik van een economische machtspositie door uitsluiting. De ontwerprichtsnoeren bieden een leidraad bij een aantal belangrijke kwesties omtrent misbruik door uitsluiting, waaronder: i) het doel van handhaving van het mededingingsrecht en het begrip “consumentenwelzijn” in het EU-recht; ii) de belangrijkste beginselen die van toepassing zijn op de beoordeling van een individuele of collectieve machtspositie; iii) de toepassing van algemene beginselen om te bepalen of bepaald gedrag van een onderneming met een machtspositie misbruik kan vormen; iv) het bewijsmateriaal dat nodig is om aan te tonen dat bepaald gedrag uitsluitingseffecten kan hebben; v) de materiële rechtsnorm om vast te stellen of bepaald gedrag uitsluitingseffecten teweeg kan brengen; vi) de algemene beginselen die van toepassing zijn op de beoordeling van objectieve rechtvaardigingsgronden die de onderneming met een machtspositie kan aanvoeren voor haar gedrag.

Geen nietigheid van de gehele overeenkomst door bepalingen die op gespannen voet staan met het mededingingsrecht 
In een kort geding bij de Rechtbank Den Haag dat betrekking heeft op de vordering van de restantbetaling van tickets voor de Grand Prix in Zandvoort 2024 komt de schending van het mededingingsrecht aan bod. DGP-race B.V. (“DGP- race”), de organisator van de Grand Prix in Zandvoort en belast met de verkoop van tickets staat hierin tegenover de Platinum Group S.A.M (“PG”).  DGP-Race heeft in het kader van de (weder) verkoop van de tickets voor de Grand Prix een overeenkomst gesloten met PG.

PG heeft aangevoerd dat DGP-race in de overeenkomst beperkingen heeft opgelegd aan PG die in strijd zijn met het Europese en Nederlandse mededingingsrecht. Het gaat om i) een verbod om tickets onder de door DGP-race opgelegde minimumprijs te verkopen en ii) een beperking met betrekking tot de wederverkoop van tickets nu PG haar sub-resellers een verbod moest opleggen om tickets zonder toestemming van DGP-race niet aan andere resellers te verkopen. Hierdoor zouden de prijzen hoog worden gehouden en zou iedere vorm van prijsconcurrentie worden uitgesloten.

De voorzieningenrechter oordeelt dat PG onvoldoende concreet heeft gemaakt dat wegens deze bepalingen de overeenkomst in zijn geheel nietig moet worden verklaard. Volgens de voorzieningenrechter zouden bepalingen in strijd met het mededingingsrecht hooguit ertoe leiden dat de betreffende bepalingen nietig zijn, zonder dat de gehele overeenkomst nietig is. Deze bepalingen staan namelijk niet in onverbrekelijk verband met de overige bepalingen in de overeenkomst. Daarnaast speelt ook nog een rol dat DGP-race de genoemde contractuele bepalingen niet heeft gehandhaafd.

Rechtbank oordeelt over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van vorderingen ten aanzien van kartelvorming door Braziliaanse ondernemingen met dochterondernemingen in NL
In een vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 31 juli 2024 kwam de bevoegdheid van de Nederlandse rechter aan de orde inzake vorderingen tegen deelnemers aan een Braziliaans inkoopkartel voor de inkoop van sinaasappels voor de verwerking tot ‘Frozen Concentrated Orange Juice’. Hierbij stond Comcitrus tegenover Cargrill Agrícola (Brazilië), Cargill Inc (Verenigde Staten) en CARGILL B.V. (Nederland) met daarnaast nog vier andere rechtspersonen naar Nederlands recht die onder het Cargrill concern vallen als dochterondernemingen.

Betreffende de vraag of de Nederlandse rechter kennis mocht nemen van de vorderingen tegen de Nederlandse gedaagden is de uitkomst dat op grond van artikel 2 Rv Rechtbank Amsterdam bevoegd was kennis te nemen, omdat deze gedaagden woonplaats in Nederland hebben. Artikel 7 lid 1 Rv bepaalt verder dat indien de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft, hem deze bevoegdheid toekomt ten aanzien van de andere gedaagden, als tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

Bij de vraag of samenhang bestaat tussen de vorderingen op de Nederlandse gedaagden enerzijds en Cargill Agrícola en Cargill Inc. anderzijds, dient artikel 7 lid 1 RV, als uitzondering op de hoofdregel van artikel 2 Rv restrictief te worden uitgelegd. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat regels omtrent nationale rechtsmacht een hoge mate van voorspelbaarheid dienen te hebben.  Volgens de Rechtbank zijn de Nederlandse gedaagden niet hoofdelijk aansprakelijk en is er prima facie geen bewijs geleverd dat de Nederlandse gedaagden hebben deelgenomen aan het inkoopkartel of anderszins betrokken waren.

De slotsom is dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen de tegen de verschillende gedaagden ingestelde vorderingen dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Rechtbank Amsterdam is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van de vordering van Comcitrus tegen Cargrill Agrícola en Cargill Inc.

Concentratietoezicht

Overname Grail door Illumina ten onrechte geblokkeerd door de Europese Commissie
De Europese Commissie (“Commissie”) heeft de overname van bloedtestbedrijf Grail door biotechbedrijf Illumina in 2021 ten onrechte geblokkeerd, oordeelde het Hof van Justitie van de EU op dinsdag 3 september 2024.

De concentratie was niet gemeld bij de Europese Unie of in een van de EU-lidstaten, omdat in geen van de lidstaten de relevante drempelwaarden werden overschreden. Toch is deze concentratie krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 onderzocht door de Commissie. Nadat de Commissie de concentratie had verboden, hebben partijen beroep ingesteld bij het Gerecht. Het Gerecht had in eerste instantie geoordeeld dat de EU-lidstaten krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 onder de in die bepaling gestelde voorwaarden een verwijzingsverzoek mogen indienen bij de Commissie van een concentratie die geen Europese dimensie heeft, ongeacht het bestaan of de draagwijdte van hun nationale regeling voor ex ante concentratiecontrole.

Het Hof komt nu echter tot de conclusie dat het Gerecht op basis van een historische, teleologische en contextuele uitlegging van artikel 22 Verordening 139/2004 ten onrechte heeft geoordeeld dat de lidstaten onder de in dit artikel genoemde voorwaarden een verzoek krachtens die bepalingen mogen indienen bij de Commissie ongeacht de draagwijdte van hun nationale regeling voor ex ante concentratiecontrole. Daarmee heeft het Hof dus geoordeeld dat de Commissie ten onrechte het verwijzingsverzoek krachtens artikel 22 Verordening 139/2004 heeft ingewilligd.

Overig

Geen risico op een merkbare beperking van de concurrentie in initiatief van de NV
De Nederlandse Vereniging van Banken (“NVB”) heeft de ACM verzocht om een informele beoordeling van een samenwerkingsinitiatief ("Initiatief") tussen de NVB en een aantal Nederlandse Banken omtrent ESG-data. De samenwerking richtte zich op de productie van een digitaal platform voor banken waarop informatie beschikbaar wordt gesteld inzake de vraag hoe wettelijke ESG-vereisten kunnen worden uitgelegd, welke rekenmethoden en datapunten kunnen worden gebruikt, en welke databronnen daarvoor geschikt zijn. Dit in het kader van de verplichtingen uit de Europese Corporate Sustainability Reporting Directive.

De ACM stelt ten eerste vast dat er sprake is van een duurzaamheidsafspraak. Het Initiatief vergroot de vergelijkbaarheid van duurzaamheidsprestaties in de rapportages van banken. Dit maakt het voor investeerders makkelijker om duurzaamheidsprestaties van de banken mee te nemen in hun keuzes. Het initiatief kan daarmee een positieve bijdrage leveren aan duurzaamheid.

De ACM volgt verder de conclusie van de NVB dat er geen merkbare beperking van concurrentie optreedt bij dit initiatief. Daarbij heeft de ACM de volgende omstandigheden in aanmerking genomen die van belang zijn voor deze beoordeling: i) het Initiatief staat open voor (directe) concurrenten, ii) het Initiatief is op basis van vrijwilligheid, iii) er wordt geen concurrentiegevoelige informatie uitgewisseld tussen de banken, iv) het Initiatief lijkt geen andere negatieve gevolgen te hebben voor de concurrentie tussen banken, zoals op de parameters prijs, kwaliteit, keuze of innovatie.

Redactie

Heeft u vragen naar aanleiding van deze update? Neem dan contact op met een van de onderstaande specialisten.