Verplichtstelling bedrijfstakpensioenfonds regelmatig valkuil

 15 maart 2022 | Publicatie

Met regelmaat worden werkgevers overvallen met een brief van de volgende inhoud: “Welkom bij …”. Dan volgt de naam van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds waarbij de werkgever volgens dat bedrijfstakpensioenfonds moet aansluiten. Vaak met terugwerkende kracht tot de oprichting van de onderneming van de werkgever. Voor de werkgever heeft dat ingrijpende gevolgen. Maar wanneer moet een werkgever aansluiten? En wie bepaalt dat? In deze twee artikelen in Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken  worden dergelijke vragen beantwoord.

Uit het eerste artikel (TPV 2021/36) blijkt dat een werkgever moet aansluiten als zijn werknemers, gezien de aard van hun werkzaamheden, onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds vallen. Die werkingssfeer in omschreven in het verplichtstellingsbesluit. Zo’n verplichtstellingsbesluit geldt als wetgeving, zodat niet het bedrijfstakpensioenfonds of de werkgever, maar uitsluitend de burgerlijke rechter bindend kan oordelen of een werkgever moet aansluiten. Geconcludeerd wordt dat wanneer de werkingssfeer van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds niet voldoende duidelijk is, de rechter terughoudend zou moeten zijn bij het geven van het oordeel dat de werkgever moet aansluiten. Uit de rechtspraak blijkt dat soms van die terughoudendheid sprake is, maar beslist niet altijd. Handhaving van het verplichtstellingsbesluit door een bedrijfstakpensioenfonds in een situatie waarin de aansluitplicht geenszins duidelijk is, kan zelfs onrechtmatig jegens de werkgever zijn. Verder wordt geconcludeerd dat indien het hoofdzakelijkheidscriterium niet geldt, het wenselijk is dat niet de “werkgever” met al zijn werknemers, maar slechts de werknemers van de “onderneming” binnen de werkgever waarbinnen de activiteiten die door de verplichtstelling worden geraakt aansluitplichtig zijn. En met het oog op overlap (de werknemers van een werkgever vallen onder meerdere verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen) wordt geconcludeerd dat verplichte aansluiting bij meerdere bedrijfstakpensioenfondsen onaanvaardbaar zou zijn, zodat aan de hand van de redelijkheid en billijkheid een oplossing moet worden gezocht. Bijvoorbeeld dat de oudste verplichtstelling of de oudste feitelijke aansluiting voorgaat.

In het tweede artikel (TPV 2021/44) wordt geconcludeerd dat de rechtsmiddelen tegen een onduidelijke verplichtstelling of een verplichtstelling die overlap genereert beperkt zijn: belanghebbenden kunnen in het kader van de bestuursrechtelijke aanvraag tot verplichtstelling een zienswijze indienen, maar indien die niet wordt gehonoreerd en de verplichtstelling een feit wordt, staan geen rechtsmiddelen meer open om de verplichtstelling aan te vechten. Hooguit kan een bestuursrechtelijke aanvraag tot (gedeeltelijke) intrekking van een verplichtstelling worden gedaan, maar daarvoor licht de lat extreem hoog.

Met regelmaat worden werkgevers overvallen met een brief van de volgende inhoud: “Welkom bij …”. Dan volgt de naam van het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds waarbij de werkgever volgens dat bedrijfstakpensioenfonds moet aansluiten. Vaak met terugwerkende kracht tot de oprichting van de onderneming van de werkgever. Voor de werkgever heeft dat ingrijpende gevolgen. Maar wanneer moet een werkgever aansluiten? En wie bepaalt dat? In deze twee artikelen in Tijdschrift voor Pensioenvraagstukken  worden dergelijke vragen beantwoord.

Uit het eerste artikel (TPV 2021/36) blijkt dat een werkgever moet aansluiten als zijn werknemers, gezien de aard van hun werkzaamheden, onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds vallen. Die werkingssfeer in omschreven in het verplichtstellingsbesluit. Zo’n verplichtstellingsbesluit geldt als wetgeving, zodat niet het bedrijfstakpensioenfonds of de werkgever, maar uitsluitend de burgerlijke rechter bindend kan oordelen of een werkgever moet aansluiten. Geconcludeerd wordt dat wanneer de werkingssfeer van een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds niet voldoende duidelijk is, de rechter terughoudend zou moeten zijn bij het geven van het oordeel dat de werkgever moet aansluiten. Uit de rechtspraak blijkt dat soms van die terughoudendheid sprake is, maar beslist niet altijd. Handhaving van het verplichtstellingsbesluit door een bedrijfstakpensioenfonds in een situatie waarin de aansluitplicht geenszins duidelijk is, kan zelfs onrechtmatig jegens de werkgever zijn. Verder wordt geconcludeerd dat indien het hoofdzakelijkheidscriterium niet geldt, het wenselijk is dat niet de “werkgever” met al zijn werknemers, maar slechts de werknemers van de “onderneming” binnen de werkgever waarbinnen de activiteiten die door de verplichtstelling worden geraakt aansluitplichtig zijn. En met het oog op overlap (de werknemers van een werkgever vallen onder meerdere verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfondsen) wordt geconcludeerd dat verplichte aansluiting bij meerdere bedrijfstakpensioenfondsen onaanvaardbaar zou zijn, zodat aan de hand van de redelijkheid en billijkheid een oplossing moet worden gezocht. Bijvoorbeeld dat de oudste verplichtstelling of de oudste feitelijke aansluiting voorgaat.

In het tweede artikel (TPV 2021/44) wordt geconcludeerd dat de rechtsmiddelen tegen een onduidelijke verplichtstelling of een verplichtstelling die overlap genereert beperkt zijn: belanghebbenden kunnen in het kader van de bestuursrechtelijke aanvraag tot verplichtstelling een zienswijze indienen, maar indien die niet wordt gehonoreerd en de verplichtstelling een feit wordt, staan geen rechtsmiddelen meer open om de verplichtstelling aan te vechten. Hooguit kan een bestuursrechtelijke aanvraag tot (gedeeltelijke) intrekking van een verplichtstelling worden gedaan, maar daarvoor licht de lat extreem hoog.

Gerelateerde expertises