Een belangrijk uitgangspunt van het overgangsrecht voor de Omgevingswet, is dat een initiatiefnemer een activiteit onder dezelfde voorwaarden moet kunnen blijven voortzetten. Dit betekent dat de wettelijke grondslag van een verleende vergunning wijzigt, maar dat de voorwaarden gelijk blijven. Met andere woorden: als u beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning op grond van het oude recht (lees: het recht dat geldt vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet), beschikt u ook over een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet. Hoe dit precies is geregeld, wordt uitgelegd in dit blog.
In dit blog wordt ingegaan op de situatie waarbij men al beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning of ontheffing én de situatie dat er onder oud recht geen vergunningplicht was, maar de activiteit onder de Omgevingswet wel vergunningplichtig zal zijn.
Hierbij zijn er verschillende situaties te onderscheiden, namelijk:
- De vergunningplicht wijzigt inhoudelijk niet, alleen de grondslag verandert;
- De vergunningplicht valt volledig weg.
- Een deel van de vergunningplicht wijzigt inhoudelijk of valt weg.
- Er geldt een na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht voor een onder oud recht niet vergunningplichtige activiteit.
Voor de situatie dat er op grond van het oude recht een omgevingsvergunning is verleend, maar deze nog niet onherroepelijk is op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, geldt het overgangsrecht voor lopende procedures uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingwet (“IwOw”). Dit overgangsrecht wordt beschreven in het blog “Wat gebeurt er met een aanvraag omgevingsvergunning die voor 1 januari 2024 wordt ingediend?”
Een onherroepelijke omgevingsvergunning (of andere vergunning of ontheffing) op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet
De hoofdregel in de Invoeringswet Omgevingswet (“IwOw”) is dat onherroepelijke vergunningen en ontheffingen uit wetten die opgaan in de Omgevingswet, gelden als een omgevingsvergunning onder de Omgevingswet. In de praktijk betekent dit onder meer dat onherroepelijke vergunningen of ontheffingen op grond van onder meer de Wet natuurbescherming, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) onder de Omgevingswet gelden als een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1, 5.3 of 5.4 Omgevingswet. Dit is geregeld in artikel 4.13, eerste lid, IwOw.
Situatie 1: De vergunningplicht wijzigt inhoudelijk niet, alleen de grondslag verandert
Een aantal vergunningplichten in de Omgevingswet bouwen voort op de kaders die al gelden onder het oude recht. Dit betekent dat de vergunningplicht inhoudelijk niet wijzigt. De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen en het beoordelingskader wijzigen evenmin. De wettelijke grondslag is het enige dat verandert. Voor deze gevallen geldt de hoofdregel uit artikel 4.13, eerste lid, IwOw. Voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning of ontheffing, gelden op grond van artikel 4.13, tweede lid, als voorschriften als bedoeld in paragraaf 5.1.4 Ow (tenminste, als het bevoegd gezag dezelfde voorschriften mag stellen). Dit geldt ook voor voorschriften die een verplichting inhouden om te voldoen aan nadere eisen die door een aangewezen bestuursorgaan gesteld kunnen worden als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, onder b en c, Wabo en voor een exploitatieplan dat betrekking heeft op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.12 Wro.
Het is ook denkbaar dat het Rijk de activiteit niet meer regelt, maar dat de activiteit op decentraal niveau, bijvoorbeeld in het omgevingsplan, geregeld zal worden. Dit kan het geval zijn met een omgevingsvergunningplicht in het omgevingsplan. De onder het oude recht op grond van rijksregels verleende vergunning geldt dan onder de Omgevingswet als een omgevingsvergunning verleend op grond van de decentrale regel.
Benieuwd voor welke activiteiten en vergunningen dit allemaal geldt? Kijk dan in de wordt-was-tabel omgevingsvergunning.
Situatie 2: De vergunningplicht valt volledig weg
Een andere denkbare situatie is het geval waarbij er onder het oude recht een vergunningplicht geldt, maar na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer. Dit kan verschillende oorzaken hebben.
In de eerste plaats kan sprake zijn van een activiteit die nog wel door het Rijk wordt geregeld, maar dan met algemene regels in plaats van een vergunningplicht. De algemene regels bieden dan nog wel de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen, maar de verleende vergunning vervalt op grond van artikel 4.13, derde lid, Ow. De voorwaarden die van toepassing waren op het uitoefenen van de activiteit, zoals volgt uit de vergunningvoorschriften, blijven van toepassing als maatwerkvoorschriften.
Voor de situatie dat het Rijk de activiteit niet meer regelt, maar de activiteit op decentraal niveau met algemene regels wordt gereguleerd, geldt hetzelfde principe. De vergunning vervalt, maar eventuele voorschriften die daaraan verbonden waren, gelden als maatwerkvoorschriften.
Situatie 3: Een deel van de vergunningplicht wijzigt inhoudelijk of valt weg
Het is ook mogelijk dat voor een activiteit onder de Omgevingswet slechts gedeeltelijk een vergunningplicht zal gelden. Dit is denkbaar bij een omgevingsvergunning met voorschriften voor een inrichting. Het is denkbaar dat onder de Omgevingswet - waarbij niet meer het inrichtingenbegrip geldt, maar de milieubelastende activiteit (zie hierover het blog "Wat betekent de overgang van het begrip ‘inrichting’ naar de ‘milieubelastende activiteit’?") - voor een gedeelte van de “oude” inrichting geen vergunningplicht meer geldt. De desbetreffende milieubelastende activiteit valt dan onder algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (“Bal”). Het is mogelijk dat een vergunningvoorschrift geldt voor de gehele inrichting en niet deelbaar is. Daarom bepaalt artikel 4.13, vierde lid, IwOw dat dit voorschrift na inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat gelden als maatwerkvoorschrift voor de milieubelastende activiteit voor zover daar geen vergunningplicht meer voor geldt. Voor het deel waar de vergunningplicht nog wel voor bestaat, blijft het voorschrift op grond van artikel 4.13, tweede lid, IwOw gewoon gelden.
Pas na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt er een vergunningplicht
Het is ook denkbaar dat er pas na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht gaat gelden, terwijl die er op grond van het oude recht nog niet was. Dat kan het geval zijn als de activiteit op grond van algemene regels mocht worden uitgevoerd of indien er helemaal geen regels waren voor de activiteit. Ook voor deze situatie bevat de IwOw overgangsrecht, namelijk in artikel 4.14 IwOw. Overigens heeft de wetgever niet beoogd dat er nieuwe vergunningplichten in het leven worden geroepen. Door de verandering van begrippen en aanduidingen en door het loslaten van het “inrichtingenbegrip”, is dit echter wel mogelijk. Daarom geldt artikel 4.14 IwOw vooral als vangnetbepaling.
Situatie 4: Er geldt na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht voor een voorheen niet vergunningplichtige activiteit
Op grond van artikel 4.14 IwOw geldt er een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar voor een activiteit die onder het oude recht niet vergunningplichtig was, maar onder de Omgevingswet wel. Daarbij geldt dat deze activiteit onafgebroken rechtmatig moet zijn verricht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Gedurende de twee jaar mag de activiteit naar aard en omvang niet verschillen van de wijze zoals die werd uitgevoerd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het gaat hierbij om een fictieve vergunning voor twee jaar. Deze termijn wordt gegeven om de benodigde omgevingsvergunning aan te vragen en op die aanvraag te kunnen beslissen. Binnen die twee jaar kan het bevoegd gezag de fictieve vergunning wel wijzigen, door daar bijvoorbeeld voorschriften aan te verbinden of door deze – conform de geldende beoordelingsregels – in te trekken. Als de termijn van twee jaar verstrijkt zonder dat degene die de activiteit uitvoert of het bevoegd gezag door hebben dat deze vergunningplichtig is geworden, wordt het voortzetten van de activiteit illegaal.
Artikel 4.14 IwOw bevat de mogelijkheid om bij AMvB nadere regels te stellen over de termijn van de vergunning. Op grond daarvan is het ook mogelijk om geen termijn te verbinden aan de vergunning van rechtswege. Deze grondslag voor de AMvB is opgenomen om ongewenst grote administratieve en bestuurlijke lasten te voorkomen als blijkt dat er toch een aanzienlijk aantal nieuwe vergunningplichten gaat gelden.
Tot slot
In dit blog is ingegaan op de gevolgen van de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor onherroepelijke vergunningen. Het uitgangspunt daarbij is, dat een activiteit die onder oud recht legaal wordt uitgevoerd, ook onder de Omgevingswet legaal wordt uitgevoerd. Een omgevingsvergunning met vergunningvoorschriften naar oud recht, geldt onder de Omgevingswet ook als een omgevingsvergunning met vergunningvoorschriften. Als de vergunningplicht vervalt, blijven de eventuele vergunningvoorschriften wel gelden, maar dan als maatwerkvoorschriften. Kortom, onder de Omgevingswet mag u in principe de vergunde activiteit op dezelfde wijze blijven uitvoeren.
Een belangrijk uitgangspunt van het overgangsrecht voor de Omgevingswet, is dat een initiatiefnemer een activiteit onder dezelfde voorwaarden moet kunnen blijven voortzetten. Dit betekent dat de wettelijke grondslag van een verleende vergunning wijzigt, maar dat de voorwaarden gelijk blijven. Met andere woorden: als u beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning op grond van het oude recht (lees: het recht dat geldt vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet), beschikt u ook over een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet. Hoe dit precies is geregeld, wordt uitgelegd in dit blog.
In dit blog wordt ingegaan op de situatie waarbij men al beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning of ontheffing én de situatie dat er onder oud recht geen vergunningplicht was, maar de activiteit onder de Omgevingswet wel vergunningplichtig zal zijn.
Hierbij zijn er verschillende situaties te onderscheiden, namelijk:
- De vergunningplicht wijzigt inhoudelijk niet, alleen de grondslag verandert;
- De vergunningplicht valt volledig weg.
- Een deel van de vergunningplicht wijzigt inhoudelijk of valt weg.
- Er geldt een na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht voor een onder oud recht niet vergunningplichtige activiteit.
Voor de situatie dat er op grond van het oude recht een omgevingsvergunning is verleend, maar deze nog niet onherroepelijk is op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, geldt het overgangsrecht voor lopende procedures uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingwet (“IwOw”). Dit overgangsrecht wordt beschreven in het blog “Wat gebeurt er met een aanvraag omgevingsvergunning die voor 1 januari 2024 wordt ingediend?”
Een onherroepelijke omgevingsvergunning (of andere vergunning of ontheffing) op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet
De hoofdregel in de Invoeringswet Omgevingswet (“IwOw”) is dat onherroepelijke vergunningen en ontheffingen uit wetten die opgaan in de Omgevingswet, gelden als een omgevingsvergunning onder de Omgevingswet. In de praktijk betekent dit onder meer dat onherroepelijke vergunningen of ontheffingen op grond van onder meer de Wet natuurbescherming, de Waterwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (“Wabo”) onder de Omgevingswet gelden als een omgevingsvergunning op grond van artikel 5.1, 5.3 of 5.4 Omgevingswet. Dit is geregeld in artikel 4.13, eerste lid, IwOw.
Situatie 1: De vergunningplicht wijzigt inhoudelijk niet, alleen de grondslag verandert
Een aantal vergunningplichten in de Omgevingswet bouwen voort op de kaders die al gelden onder het oude recht. Dit betekent dat de vergunningplicht inhoudelijk niet wijzigt. De aanwijzing van vergunningplichtige gevallen en het beoordelingskader wijzigen evenmin. De wettelijke grondslag is het enige dat verandert. Voor deze gevallen geldt de hoofdregel uit artikel 4.13, eerste lid, IwOw. Voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning of ontheffing, gelden op grond van artikel 4.13, tweede lid, als voorschriften als bedoeld in paragraaf 5.1.4 Ow (tenminste, als het bevoegd gezag dezelfde voorschriften mag stellen). Dit geldt ook voor voorschriften die een verplichting inhouden om te voldoen aan nadere eisen die door een aangewezen bestuursorgaan gesteld kunnen worden als bedoeld in artikel 2.22, derde lid, onder b en c, Wabo en voor een exploitatieplan dat betrekking heeft op een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.12 Wro.
Het is ook denkbaar dat het Rijk de activiteit niet meer regelt, maar dat de activiteit op decentraal niveau, bijvoorbeeld in het omgevingsplan, geregeld zal worden. Dit kan het geval zijn met een omgevingsvergunningplicht in het omgevingsplan. De onder het oude recht op grond van rijksregels verleende vergunning geldt dan onder de Omgevingswet als een omgevingsvergunning verleend op grond van de decentrale regel.
Benieuwd voor welke activiteiten en vergunningen dit allemaal geldt? Kijk dan in de wordt-was-tabel omgevingsvergunning.
Situatie 2: De vergunningplicht valt volledig weg
Een andere denkbare situatie is het geval waarbij er onder het oude recht een vergunningplicht geldt, maar na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet meer. Dit kan verschillende oorzaken hebben.
In de eerste plaats kan sprake zijn van een activiteit die nog wel door het Rijk wordt geregeld, maar dan met algemene regels in plaats van een vergunningplicht. De algemene regels bieden dan nog wel de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te stellen, maar de verleende vergunning vervalt op grond van artikel 4.13, derde lid, Ow. De voorwaarden die van toepassing waren op het uitoefenen van de activiteit, zoals volgt uit de vergunningvoorschriften, blijven van toepassing als maatwerkvoorschriften.
Voor de situatie dat het Rijk de activiteit niet meer regelt, maar de activiteit op decentraal niveau met algemene regels wordt gereguleerd, geldt hetzelfde principe. De vergunning vervalt, maar eventuele voorschriften die daaraan verbonden waren, gelden als maatwerkvoorschriften.
Situatie 3: Een deel van de vergunningplicht wijzigt inhoudelijk of valt weg
Het is ook mogelijk dat voor een activiteit onder de Omgevingswet slechts gedeeltelijk een vergunningplicht zal gelden. Dit is denkbaar bij een omgevingsvergunning met voorschriften voor een inrichting. Het is denkbaar dat onder de Omgevingswet - waarbij niet meer het inrichtingenbegrip geldt, maar de milieubelastende activiteit (zie hierover het blog "Wat betekent de overgang van het begrip ‘inrichting’ naar de ‘milieubelastende activiteit’?") - voor een gedeelte van de “oude” inrichting geen vergunningplicht meer geldt. De desbetreffende milieubelastende activiteit valt dan onder algemene regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (“Bal”). Het is mogelijk dat een vergunningvoorschrift geldt voor de gehele inrichting en niet deelbaar is. Daarom bepaalt artikel 4.13, vierde lid, IwOw dat dit voorschrift na inwerkingtreding van de Omgevingswet gaat gelden als maatwerkvoorschrift voor de milieubelastende activiteit voor zover daar geen vergunningplicht meer voor geldt. Voor het deel waar de vergunningplicht nog wel voor bestaat, blijft het voorschrift op grond van artikel 4.13, tweede lid, IwOw gewoon gelden.
Pas na inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt er een vergunningplicht
Het is ook denkbaar dat er pas na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht gaat gelden, terwijl die er op grond van het oude recht nog niet was. Dat kan het geval zijn als de activiteit op grond van algemene regels mocht worden uitgevoerd of indien er helemaal geen regels waren voor de activiteit. Ook voor deze situatie bevat de IwOw overgangsrecht, namelijk in artikel 4.14 IwOw. Overigens heeft de wetgever niet beoogd dat er nieuwe vergunningplichten in het leven worden geroepen. Door de verandering van begrippen en aanduidingen en door het loslaten van het “inrichtingenbegrip”, is dit echter wel mogelijk. Daarom geldt artikel 4.14 IwOw vooral als vangnetbepaling.
Situatie 4: Er geldt na inwerkingtreding van de Omgevingswet een vergunningplicht voor een voorheen niet vergunningplichtige activiteit
Op grond van artikel 4.14 IwOw geldt er een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar voor een activiteit die onder het oude recht niet vergunningplichtig was, maar onder de Omgevingswet wel. Daarbij geldt dat deze activiteit onafgebroken rechtmatig moet zijn verricht voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Gedurende de twee jaar mag de activiteit naar aard en omvang niet verschillen van de wijze zoals die werd uitgevoerd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Het gaat hierbij om een fictieve vergunning voor twee jaar. Deze termijn wordt gegeven om de benodigde omgevingsvergunning aan te vragen en op die aanvraag te kunnen beslissen. Binnen die twee jaar kan het bevoegd gezag de fictieve vergunning wel wijzigen, door daar bijvoorbeeld voorschriften aan te verbinden of door deze – conform de geldende beoordelingsregels – in te trekken. Als de termijn van twee jaar verstrijkt zonder dat degene die de activiteit uitvoert of het bevoegd gezag door hebben dat deze vergunningplichtig is geworden, wordt het voortzetten van de activiteit illegaal.
Artikel 4.14 IwOw bevat de mogelijkheid om bij AMvB nadere regels te stellen over de termijn van de vergunning. Op grond daarvan is het ook mogelijk om geen termijn te verbinden aan de vergunning van rechtswege. Deze grondslag voor de AMvB is opgenomen om ongewenst grote administratieve en bestuurlijke lasten te voorkomen als blijkt dat er toch een aanzienlijk aantal nieuwe vergunningplichten gaat gelden.
Tot slot
In dit blog is ingegaan op de gevolgen van de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor onherroepelijke vergunningen. Het uitgangspunt daarbij is, dat een activiteit die onder oud recht legaal wordt uitgevoerd, ook onder de Omgevingswet legaal wordt uitgevoerd. Een omgevingsvergunning met vergunningvoorschriften naar oud recht, geldt onder de Omgevingswet ook als een omgevingsvergunning met vergunningvoorschriften. Als de vergunningplicht vervalt, blijven de eventuele vergunningvoorschriften wel gelden, maar dan als maatwerkvoorschriften. Kortom, onder de Omgevingswet mag u in principe de vergunde activiteit op dezelfde wijze blijven uitvoeren.