België en Nederland sluiten een overeenkomst over thuiswerk en criteria voor vaste inrichting

 15 december 2023 | Blog

Op 23 november 2023 hebben de bevoegde autoriteiten van België en Nederland een belangrijke overeenkomst gesloten ("de Overeenkomst") over de interpretatie van Artikel 5 van het belastingverdrag tussen de twee landen. Deze overeenkomst richt zich specifiek op het concept van een vaste inrichting in gevallen waarbij werknemers thuiswerken. Een exemplaar van deze overeenkomst, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 december 2023, is hier beschikbaar [FransNederlands].

Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste punten van deze Overeenkomst.

Voor een uitgebreid overzicht van de mogelijke fiscale en socialezekerheidsimplicaties bij grensoverschrijdend thuiswerken, verwijzen we naar ons eerdere artikel [Engels]. Bovendien raden we aan ons uitvoerige artikel te raadplegen voor gedetailleerde informatie over het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland [EngelsNederlandsFrans].

Inleiding

Het doel van de Overeenkomst is om duidelijkheid te verschaffen aan Belgische en Nederlandse werkgevers over de specifieke elementen om te bepalen of het thuiswerken van een werknemer in zijn land van verblijf leidt tot een vaste inrichting (VI) zoals bedoeld in Artikel 5 van het Verdrag.

Volgens de Overeenkomst zou de beoordeling van de VI (d.w.z. vaststellen of een bedrijf een vaste bedrijfsruimte heeft waar het bedrijf geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend) afhangen van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

De Overeenkomst verduidelijkt hoe deze beoordeling concreet wordt uitgevoerd aan de hand van drie scenario's:

  • Incidenteel thuiswerken: Over het algemeen is in deze situatie geen sprake van een vaste inrichting omdat de benodigde continuïteit om de werkplek ter beschikking van de werkgever te stellen ontbreekt.
  • Structureel thuiswerken met de mogelijkheid tot werken op locatie: Dit scenario kan leiden tot een vaste inrichting wanneer het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. Dit is echter niet het geval als thuiswerken een vrije keuze is van de werknemer en niet door de werkgever wordt opgelegd. Een andere conclusie kan voortvloeien uit een beoordeling van feiten en omstandigheden die aantonen dat de werkgever het thuiskantoor continu gebruikt op verzoek van de werkgever.
  • Structureel en verplicht thuiswerken: In deze situatie kan sprake zijn van een vaste inrichting als het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. De beoordeling van deze vraag is een feitelijke kwestie ; het is dus niet vereist dat de werkgever een juridisch recht heeft om deze plek te gebruiken (door een aankoop- of huurovereenkomst). Volgens de Overeenkomst kan de werkgever worden geacht het thuiskantoor tot zijn beschikking te hebben (wat een vaste inrichting tot gevolg heeft) wanneer hij contractueel kan eisen dat de werknemer al zijn werk of een deel daarvan thuis uitvoert of omdat in de praktijk de werknemer geen andere keuze heeft dan vanuit huis te werken, of nog, als de werknemer niet eenzijdig het gebruik van de thuiswerkplek kan stopzetten. Het is niet relevant voor de beoordeling of de werkgever al dan niet de benodigde middelen en tools voor thuiswerken ter beschikking stelt.

Praktische toepassing

De Overeenkomst biedt ook een kader met praktische richtlijnen die een vaste inrichting kunnen uitsluiten.

  • De "50% of minder" regel: Het thuiskantoor vormt geen vaste inrichting van de werkgever als de werknemer 50% of minder van zijn werktijd thuis doorbrengt (beoordeeld over een periode van 12 maanden). Het is opmerkelijk dat deze drempel nauw aansluit bij, maar niet volledig overeenkomt met, de drempel die in het kaderakkoord betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels in grensoverschrijdende arbeidssituaties (die de regel "minder dan 50%" gebruikt in plaats van de drempel "50% of minder") is vastgesteld.
  • De uitzondering voor werkzaamheden van voorbereidende aard of hulpwerkzaamheden: Deze uitzondering, voorzien in het belastingverdrag, kan van toepassing zijn om de aanname van een vaste inrichting te voorkomen in situaties waarbij thuiswerken anders wel zou voldoen aan de criteria voor het aannemen van een vaste inrichting omdat het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. De Overeenkomst verduidelijkt dat alleen hulpwerkzaamheden of werkzaamheden van voorbereidende aard die ten goede komen aan de werkgever onder deze uitzondering vallen. Er zou dus een vaste inrichting zijn als deze werkzaamheden vanuit het thuiskantoor ten goede zouden komen aan andere bedrijven.

We wachten op verdere details over deze Overeenkomst van de Belgische belastingautoriteiten.

Voor eventuele vragen of om de impact van deze Overeenkomst op uw situatie te bespreken, staan wij tot uw beschikking.

Op 23 november 2023 hebben de bevoegde autoriteiten van België en Nederland een belangrijke overeenkomst gesloten ("de Overeenkomst") over de interpretatie van Artikel 5 van het belastingverdrag tussen de twee landen. Deze overeenkomst richt zich specifiek op het concept van een vaste inrichting in gevallen waarbij werknemers thuiswerken. Een exemplaar van deze overeenkomst, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 12 december 2023, is hier beschikbaar [FransNederlands].

Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste punten van deze Overeenkomst.

Voor een uitgebreid overzicht van de mogelijke fiscale en socialezekerheidsimplicaties bij grensoverschrijdend thuiswerken, verwijzen we naar ons eerdere artikel [Engels]. Bovendien raden we aan ons uitvoerige artikel te raadplegen voor gedetailleerde informatie over het nieuwe belastingverdrag tussen België en Nederland [EngelsNederlandsFrans].

Inleiding

Het doel van de Overeenkomst is om duidelijkheid te verschaffen aan Belgische en Nederlandse werkgevers over de specifieke elementen om te bepalen of het thuiswerken van een werknemer in zijn land van verblijf leidt tot een vaste inrichting (VI) zoals bedoeld in Artikel 5 van het Verdrag.

Volgens de Overeenkomst zou de beoordeling van de VI (d.w.z. vaststellen of een bedrijf een vaste bedrijfsruimte heeft waar het bedrijf geheel of gedeeltelijk wordt uitgeoefend) afhangen van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval.

De Overeenkomst verduidelijkt hoe deze beoordeling concreet wordt uitgevoerd aan de hand van drie scenario's:

  • Incidenteel thuiswerken: Over het algemeen is in deze situatie geen sprake van een vaste inrichting omdat de benodigde continuïteit om de werkplek ter beschikking van de werkgever te stellen ontbreekt.
  • Structureel thuiswerken met de mogelijkheid tot werken op locatie: Dit scenario kan leiden tot een vaste inrichting wanneer het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. Dit is echter niet het geval als thuiswerken een vrije keuze is van de werknemer en niet door de werkgever wordt opgelegd. Een andere conclusie kan voortvloeien uit een beoordeling van feiten en omstandigheden die aantonen dat de werkgever het thuiskantoor continu gebruikt op verzoek van de werkgever.
  • Structureel en verplicht thuiswerken: In deze situatie kan sprake zijn van een vaste inrichting als het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. De beoordeling van deze vraag is een feitelijke kwestie ; het is dus niet vereist dat de werkgever een juridisch recht heeft om deze plek te gebruiken (door een aankoop- of huurovereenkomst). Volgens de Overeenkomst kan de werkgever worden geacht het thuiskantoor tot zijn beschikking te hebben (wat een vaste inrichting tot gevolg heeft) wanneer hij contractueel kan eisen dat de werknemer al zijn werk of een deel daarvan thuis uitvoert of omdat in de praktijk de werknemer geen andere keuze heeft dan vanuit huis te werken, of nog, als de werknemer niet eenzijdig het gebruik van de thuiswerkplek kan stopzetten. Het is niet relevant voor de beoordeling of de werkgever al dan niet de benodigde middelen en tools voor thuiswerken ter beschikking stelt.

Praktische toepassing

De Overeenkomst biedt ook een kader met praktische richtlijnen die een vaste inrichting kunnen uitsluiten.

  • De "50% of minder" regel: Het thuiskantoor vormt geen vaste inrichting van de werkgever als de werknemer 50% of minder van zijn werktijd thuis doorbrengt (beoordeeld over een periode van 12 maanden). Het is opmerkelijk dat deze drempel nauw aansluit bij, maar niet volledig overeenkomt met, de drempel die in het kaderakkoord betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels in grensoverschrijdende arbeidssituaties (die de regel "minder dan 50%" gebruikt in plaats van de drempel "50% of minder") is vastgesteld.
  • De uitzondering voor werkzaamheden van voorbereidende aard of hulpwerkzaamheden: Deze uitzondering, voorzien in het belastingverdrag, kan van toepassing zijn om de aanname van een vaste inrichting te voorkomen in situaties waarbij thuiswerken anders wel zou voldoen aan de criteria voor het aannemen van een vaste inrichting omdat het thuiskantoor ter beschikking staat van de werkgever. De Overeenkomst verduidelijkt dat alleen hulpwerkzaamheden of werkzaamheden van voorbereidende aard die ten goede komen aan de werkgever onder deze uitzondering vallen. Er zou dus een vaste inrichting zijn als deze werkzaamheden vanuit het thuiskantoor ten goede zouden komen aan andere bedrijven.

We wachten op verdere details over deze Overeenkomst van de Belgische belastingautoriteiten.

Voor eventuele vragen of om de impact van deze Overeenkomst op uw situatie te bespreken, staan wij tot uw beschikking.

Gerelateerde expertises