Update | Huurkorting: 50%, 25% of helemaal niet?

 12 februari 2021 | Blog

Zekerheid voor verhuurders en huurders komt met ernstige vertragingen, tenzij partijen in staat zijn onderling goede afspraken te maken.

Op 21 januari wees de rechtbank Den Haag nog in een bodemprocedure een vonnis waarin de huurder, een horeca-ondernemer, 50% huurkorting werd toegekend. Op 2 februari wees de rechtbank Gelderland in kort geding een vonnis waarin ‘slechts’ 25% huurkorting werd toegekend. Ook hier betrof de huurder een horeca-ondernemer. Onduidelijkheid blijft bestaan en zal waarschijnlijk pas worden weggenomen als de pandemie voorbij is en de balansen kunnen worden opgemaakt.

Ja, de algehele tendens lijkt te zijn dat ‘de pijn moet worden verdeeld’ tussen verhuurder en huurder. Huurders in bepaalde sectoren hebben het zwaar. Vergeet echter niet dat verhuurders in diezelfde sectoren het ook zwaar (kunnen) hebben. De huursector klampt zich telkens vast aan een uitspraak waarin een rechter oordeelt over de mate van verdeling van de pijn. Daar waar die rechterlijke uitspraken eerst voorlopige voorzieningen betroffen, komen er nu steeds meer uitspraken in bodemprocedures. Dat geeft, qua rechtsontwikkeling, in ieder geval al meer houvast dan de voorlopige voorzieningen.

50%
Waar zit hem dan het verschil tussen de 50%-uitspraak (bodemprocedure) en de 25%-uitspraak (kort geding)? Van belang is dat men niet blind moet afgaan op krantenkoppen als “50% huurkorting”. Het oordeel in de 50%-uitspraak was genuanceerder: 50% korting gedurende de verplichte sluiting, geen korting gedurende de zomer en 25% korting in de periode dat de zaak open was, maar wel aanzienlijk omzetverlies leed.

25%
In de 25%-uitspraak vond de rechter dat rekening moest worden gehouden met de TVL omdat die inmiddels 85% van de kosten van een ondernemer zou moeten dekken. Ook oordeelde deze rechter dat bij toepassing van opschorting of korting rekening moest worden gehouden met de maatschappelijke positie van beide partijen, de financiële positie van de huurder en de vraag in hoeverre de verhuurder afhankelijk is van de huurinkomsten om zijn financieringslasten te kunnen voldoen.

Conclusie
Zijn we er dan bijna? Ik meen van niet. De huurmarkt holt achter de pandemie, onvoorspelbare sluitingen en wijzigende steunmaatregelen aan. De rechtspraak volgt daar weer op. Zekerheid voor verhuurders en huurders komt met ernstige vertragingen, tenzij partijen in staat zijn onderling goede afspraken te maken.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met Bas Collard.

Op 21 januari wees de rechtbank Den Haag nog in een bodemprocedure een vonnis waarin de huurder, een horeca-ondernemer, 50% huurkorting werd toegekend. Op 2 februari wees de rechtbank Gelderland in kort geding een vonnis waarin ‘slechts’ 25% huurkorting werd toegekend. Ook hier betrof de huurder een horeca-ondernemer. Onduidelijkheid blijft bestaan en zal waarschijnlijk pas worden weggenomen als de pandemie voorbij is en de balansen kunnen worden opgemaakt.

Ja, de algehele tendens lijkt te zijn dat ‘de pijn moet worden verdeeld’ tussen verhuurder en huurder. Huurders in bepaalde sectoren hebben het zwaar. Vergeet echter niet dat verhuurders in diezelfde sectoren het ook zwaar (kunnen) hebben. De huursector klampt zich telkens vast aan een uitspraak waarin een rechter oordeelt over de mate van verdeling van de pijn. Daar waar die rechterlijke uitspraken eerst voorlopige voorzieningen betroffen, komen er nu steeds meer uitspraken in bodemprocedures. Dat geeft, qua rechtsontwikkeling, in ieder geval al meer houvast dan de voorlopige voorzieningen.

50%
Waar zit hem dan het verschil tussen de 50%-uitspraak (bodemprocedure) en de 25%-uitspraak (kort geding)? Van belang is dat men niet blind moet afgaan op krantenkoppen als “50% huurkorting”. Het oordeel in de 50%-uitspraak was genuanceerder: 50% korting gedurende de verplichte sluiting, geen korting gedurende de zomer en 25% korting in de periode dat de zaak open was, maar wel aanzienlijk omzetverlies leed.

25%
In de 25%-uitspraak vond de rechter dat rekening moest worden gehouden met de TVL omdat die inmiddels 85% van de kosten van een ondernemer zou moeten dekken. Ook oordeelde deze rechter dat bij toepassing van opschorting of korting rekening moest worden gehouden met de maatschappelijke positie van beide partijen, de financiële positie van de huurder en de vraag in hoeverre de verhuurder afhankelijk is van de huurinkomsten om zijn financieringslasten te kunnen voldoen.

Conclusie
Zijn we er dan bijna? Ik meen van niet. De huurmarkt holt achter de pandemie, onvoorspelbare sluitingen en wijzigende steunmaatregelen aan. De rechtspraak volgt daar weer op. Zekerheid voor verhuurders en huurders komt met ernstige vertragingen, tenzij partijen in staat zijn onderling goede afspraken te maken.

Wilt u meer weten over dit onderwerp, neem dan contact op met Bas Collard.