De Mos: Belang van lokale integriteitsregels ook in hoger beroep bevestigd

 9 oktober 2024 | Blog

Het gerechtshof Den Haag heeft op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak die was aangespannen tegen onder meer Richard de Mos en Rachid Guernaoui. De voormalig Haagse wethouders zijn ook in hoger beroep vrijgesproken van omkoping. Anders dan de rechtbank komt het hof echter wel tot de conclusie dat zij hun ambtsgeheim hebben geschonden. Met zijn arrest onderstreept het Hof het belang van de geheimhoudingsplicht en benadrukt het nogmaals de relevantie van de door gemeentes vast te stellen gedragscodes als instrument om een open, transparante en integere organisatiecultuur te bewerkstelligen.

Onvoldoende bewijs van strafbare omkoping

Eerder bespraken wij al de uitspraak van de rechtbank Rotterdam waarin beide wethouders vrijgesproken worden van de aan hen ten laste gelegde feiten, waaronder omkoping, lidmaatschap aan een criminele organisatie en schending van het ambtsgeheim. In hoger beroep beperkte het OM zich tot omkoping en schending van het ambtsgeheim. Ook het Hof concludeert evenwel dat van omkoping geen sprake was; het is niet bewezen dat de gemeentebestuurders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat de ondernemers de giften gaven om een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te verkrijgen. Daarmee ontbreekt een van de bestanddelen van strafbare omkoping.

De voormalig wethouders worden wél schuldig bevonden aan het schenden van de geheimhoudingsplicht, omdat zij een (concept-)collegebesluit met ondernemers hebben gedeeld. Volgens het hof kan de verplichting om bepaalde informatie geheim te houden ook voortvloeien uit het uitoefenen van een functie binnen het openbaar bestuur, zoals het wethouderschap. Deze verplichting vloeit ook voort uit de eed die de wethouders afleggen en uit de gedragscode die de raad conform artikel 41c lid 2 van de Gemeentewet voor hen heeft vastgesteld. Als wethouders hadden zij redelijkerwijs moeten vermoeden dat het hen in vertrouwen toegezonden (concept-)collegebesluit geheimgehouden moest worden totdat een besluit was genomen om de geheimhouding hiervan op te heffen.

Het belang van lokale materiële regels én een stappenplan

Uit de beide uitspraken volgt dat het strafrecht slechts in bijzondere situaties met succes kan worden ingeroepen wegens gedragingen van wethouders. Met het toezicht op hun handelen is in de eerste plaats de gemeenteraad belast. Bij het vervullen van die controlerende rol is de gedragscode een belangrijk onderdeel van het beoordelingskader.  In aanvulling op de materiële normen die de raad stelt is het van belang dat ook heldere afspraken worden gemaakt over het ‘stappenplan’ dat bij een mogelijke integriteitsschending wordt gevolgd.

In onze Handreiking voor onderzoek naar integriteitsschending gaan wij nader in op dit onderwerp. Een exemplaar van de Handreiking kunt u hier opvragen.

 

Het gerechtshof Den Haag heeft op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in de strafzaak die was aangespannen tegen onder meer Richard de Mos en Rachid Guernaoui. De voormalig Haagse wethouders zijn ook in hoger beroep vrijgesproken van omkoping. Anders dan de rechtbank komt het hof echter wel tot de conclusie dat zij hun ambtsgeheim hebben geschonden. Met zijn arrest onderstreept het Hof het belang van de geheimhoudingsplicht en benadrukt het nogmaals de relevantie van de door gemeentes vast te stellen gedragscodes als instrument om een open, transparante en integere organisatiecultuur te bewerkstelligen.

Onvoldoende bewijs van strafbare omkoping

Eerder bespraken wij al de uitspraak van de rechtbank Rotterdam waarin beide wethouders vrijgesproken worden van de aan hen ten laste gelegde feiten, waaronder omkoping, lidmaatschap aan een criminele organisatie en schending van het ambtsgeheim. In hoger beroep beperkte het OM zich tot omkoping en schending van het ambtsgeheim. Ook het Hof concludeert evenwel dat van omkoping geen sprake was; het is niet bewezen dat de gemeentebestuurders wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat de ondernemers de giften gaven om een ‘speciale relatie’ of voorkeursbehandeling te verkrijgen. Daarmee ontbreekt een van de bestanddelen van strafbare omkoping.

De voormalig wethouders worden wél schuldig bevonden aan het schenden van de geheimhoudingsplicht, omdat zij een (concept-)collegebesluit met ondernemers hebben gedeeld. Volgens het hof kan de verplichting om bepaalde informatie geheim te houden ook voortvloeien uit het uitoefenen van een functie binnen het openbaar bestuur, zoals het wethouderschap. Deze verplichting vloeit ook voort uit de eed die de wethouders afleggen en uit de gedragscode die de raad conform artikel 41c lid 2 van de Gemeentewet voor hen heeft vastgesteld. Als wethouders hadden zij redelijkerwijs moeten vermoeden dat het hen in vertrouwen toegezonden (concept-)collegebesluit geheimgehouden moest worden totdat een besluit was genomen om de geheimhouding hiervan op te heffen.

Het belang van lokale materiële regels én een stappenplan

Uit de beide uitspraken volgt dat het strafrecht slechts in bijzondere situaties met succes kan worden ingeroepen wegens gedragingen van wethouders. Met het toezicht op hun handelen is in de eerste plaats de gemeenteraad belast. Bij het vervullen van die controlerende rol is de gedragscode een belangrijk onderdeel van het beoordelingskader.  In aanvulling op de materiële normen die de raad stelt is het van belang dat ook heldere afspraken worden gemaakt over het ‘stappenplan’ dat bij een mogelijke integriteitsschending wordt gevolgd.

In onze Handreiking voor onderzoek naar integriteitsschending gaan wij nader in op dit onderwerp. Een exemplaar van de Handreiking kunt u hier opvragen.