Het waarderen van ‘een nietige bijdrage aan de Grondexploitatie’; de Hoge Raad verduidelijkt!

 19 juli 2016 | Blog

Op 8 juli 2016 heeft de Hoge Raad het standpunt over het waarderen van nietige prestaties verduidelijkt. Reeds lang is bekend dat als een gemeente bij overeenkomst een exploitatiebijdrage vraagt en daarbij handelt in strijd met de wet (waaronder haar eigen exploitatieverordening), dit tot gevolg heeft dat sprake is van een nietige overeenkomst. De betalende exploitant heeft als gevolg daarvan een vordering op de gemeente tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling. Dit betekent echter niet dat de gemeente dan alles moet terugbetalen. De gemeente kan, indien zij reeds handelingen heeft uitgevoerd en kosten heeft gemaakt, aanspraak maken op de waarde van haar prestatie op grond van artikel 6:210 BW. 

Toerekening van kosten en marktwaarde als maximum
In een arrest van 5 december 2014 had de Hoge Raad uitgemaakt dat voor deze waardering gekeken moest worden naar de kosten die waren gemaakt voor een specifiek perceel. Dat leidde in de praktijk tot verwarring en problemen omdat veelal een 'omslagstelsel" wordt gehanteerd; de kosten van een gebied worden bij publieke grondexploitatie namelijk veelal omgeslagen over alle gronden. Specifieke toerekening is aldus niet goed mogelijk. In het arrest van 8 juli 2016 maakt de Hoge Raad duidelijk dat bij de toerekening van kosten niet naar het specifieke perceel gekeken behoeft te worden, maar dat er uitgegaan mag worden van het publiekrechtelijk verankerde stelsel van toerekening. De kosten die uit deze toerekening volgen, vormen het maximaal te verhalen bedrag zo volgt uit het arrest. Bezien moet namelijk tevens worden wat de marktwaarde van de door de gemeente te verrichte prestatie is. Deze moet worden vastgesteld door vast te stellen wat naar objectieve maatstaven in het economisch verkeer betaald zou moeten worden voor het verrichten van de werkzaamheden (het aanleggen van de voorzieningen van openbaar nut) die door de Gemeente zijn verricht.

Nietigheid van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling en fondsbijdragen
Voormelde uitgangspunten zijn in het aangegeven arrest vastgesteld voor het waarderen van prestaties die zijn verricht in strijd met de gemeentelijk exploitatieverordening. Na inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 zijn de meeste daarvan ingetrokken. Toch blijven de arresten van belang omdat deze inzicht kunnen verschaffen in de wijze waarop nietige prestaties gewaardeerd worden. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn voor bijdragen aan de ruimtelijke ordening ex artikel 6:24 lid 1 Wro of fondsbijdragen ex artikel 6:13 lid 7 Wro die zijn overeengekomen in een posterieure of anterieure overeenkomst zonder dat daaraan de voorgeschreven structuurvisie ten grondslag ligt of een toerekening van kosten in een posterieure overeenkomst die afwijkt van het exploitatieplan. 

Heeft u vragen over dit blog? Neem dan contact op met Egbert de Groot.

Op 8 juli 2016 heeft de Hoge Raad het standpunt over het waarderen van nietige prestaties verduidelijkt. Reeds lang is bekend dat als een gemeente bij overeenkomst een exploitatiebijdrage vraagt en daarbij handelt in strijd met de wet (waaronder haar eigen exploitatieverordening), dit tot gevolg heeft dat sprake is van een nietige overeenkomst. De betalende exploitant heeft als gevolg daarvan een vordering op de gemeente tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling. Dit betekent echter niet dat de gemeente dan alles moet terugbetalen. De gemeente kan, indien zij reeds handelingen heeft uitgevoerd en kosten heeft gemaakt, aanspraak maken op de waarde van haar prestatie op grond van artikel 6:210 BW. 

Toerekening van kosten en marktwaarde als maximum
In een arrest van 5 december 2014 had de Hoge Raad uitgemaakt dat voor deze waardering gekeken moest worden naar de kosten die waren gemaakt voor een specifiek perceel. Dat leidde in de praktijk tot verwarring en problemen omdat veelal een 'omslagstelsel" wordt gehanteerd; de kosten van een gebied worden bij publieke grondexploitatie namelijk veelal omgeslagen over alle gronden. Specifieke toerekening is aldus niet goed mogelijk. In het arrest van 8 juli 2016 maakt de Hoge Raad duidelijk dat bij de toerekening van kosten niet naar het specifieke perceel gekeken behoeft te worden, maar dat er uitgegaan mag worden van het publiekrechtelijk verankerde stelsel van toerekening. De kosten die uit deze toerekening volgen, vormen het maximaal te verhalen bedrag zo volgt uit het arrest. Bezien moet namelijk tevens worden wat de marktwaarde van de door de gemeente te verrichte prestatie is. Deze moet worden vastgesteld door vast te stellen wat naar objectieve maatstaven in het economisch verkeer betaald zou moeten worden voor het verrichten van de werkzaamheden (het aanleggen van de voorzieningen van openbaar nut) die door de Gemeente zijn verricht.

Nietigheid van een bijdrage aan de ruimtelijke ontwikkeling en fondsbijdragen
Voormelde uitgangspunten zijn in het aangegeven arrest vastgesteld voor het waarderen van prestaties die zijn verricht in strijd met de gemeentelijk exploitatieverordening. Na inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 zijn de meeste daarvan ingetrokken. Toch blijven de arresten van belang omdat deze inzicht kunnen verschaffen in de wijze waarop nietige prestaties gewaardeerd worden. Dat kan bijvoorbeeld van belang zijn voor bijdragen aan de ruimtelijke ordening ex artikel 6:24 lid 1 Wro of fondsbijdragen ex artikel 6:13 lid 7 Wro die zijn overeengekomen in een posterieure of anterieure overeenkomst zonder dat daaraan de voorgeschreven structuurvisie ten grondslag ligt of een toerekening van kosten in een posterieure overeenkomst die afwijkt van het exploitatieplan. 

Heeft u vragen over dit blog? Neem dan contact op met Egbert de Groot.