Uitbetaling van een arbitraal vonnis: wel of geen staatssteun?

 20 juni 2019 | Nieuws

De Zweedse broers Ioan en Viorel Micula procederen al jaren om een schadevergoeding door de Roemeense overheid uitbetaald te krijgen. Volgens de Europese Commissie zou uitbetaling van deze schadevergoeding, die was toegekend door een internationaal arbitrage-tribunaal, staatssteun zijn. Afgelopen woensdag 18 juni behaalden de broers een overwinning bij het Gerecht, dat geoordeeld heeft dat betaling van de schadevergoeding geen staatssteun is. Deze blog beschrijft de achtergrond van de zaak en bespreekt vervolgens de relevantie van het langverwachte arrest.

Achtergrond
De Micula-zaak vindt haar oorsprong in een Roemeense noodverordening ('EGO 24') op grond waarvan investeerders in achtergebleven gebieden gedurende tien jaar aanspraak konden maken op bepaalde belastingvoordelen. In 2005 zijn de meeste van deze stimulansen geschrapt in het licht van de onderhandelingen over toetreding van Roemenië tot de EU, omdat zij werden geacht de mededinging te verstoren.

Na intrekking van de stimulansen hebben de gebroeders Micula op grond van een investeringsverdrag (BIT) tussen Roemenië en Zweden een klacht ingediend bij het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID). Vervolgens heeft een ICSID-tribunaal bij arbitraal vonnis van 11 december 2013 geoordeeld dat de intrekking van de stimulansen strijdig was met het investeringsverdrag, vanwege schending van het gewettigd vertrouwen van de broers dat de stimulansen zouden gelden voor tien jaar (dat wil zeggen tot 2009). Op grond hiervan werd Roemenië veroordeeld tot een schadevergoeding van ca. 178 miljoen.

Overeenkomstig eerdere indicaties heeft de Europese Commissie op 30 maart 2015 besloten dat uitbetaling van de schadevergoeding door Roemenië staatssteun zou vormen die onverenigbaar is met de interne markt. Tegen dit besluit hebben de broers beroep ingesteld bij het Gerecht in Luxemburg.

Uitspraak van het Gerecht
Voor het Gerecht betoogden de eisers dat de Commissie niet bevoegd was in deze zaak en dat het Europees staatssteunrecht niet van toepassing was, omdat het schadeveroorzakend handelen van de Roemeense autoriteiten (namelijk het intrekken van de EGO 24) plaatsvond voorafgaand aan de Roemeense toetreding tot de EU op 1 januari 2007. De Commissie betoogde echter dat Micula's recht op schadevergoeding niet bestond op grond van de EGO 24 of de intrekking daarvan, maar enkel op basis van het arbitrale vonnis uit 2013.

Het Gerecht stelt vast dat het Commissiebesluit expliciet onderkende dat de schadevergoeding tot doel had om de situatie te herstellen waarin eisers zich zouden bevinden als de EGO 24 nooit was ingetrokken. Het doel van het arbitrale vonnis was dus alleen om de hoogte vast te stellen van de schadevergoeding waarop eisers recht hadden sinds intrekking van de stimulansen in 2005. Op dat tijdstip was Roemenië geen lidstaat van de EU en kon er dus geen sprake zijn van staatssteun.

Relevantie
De broers Micula zullen opgelucht adem gehaald hebben na de uitspraak van het Gerecht, ruim een jaar nadat het Hof van Justitie de arbitragewereld schokte met het arrest Achmea. Voor andere investeerders betrokken in andere zaken is het arrest Micula echter minder relevant dan verwacht. Het Gerecht gaat namelijk niet in op de bredere vraag of lidstaten in het algemeen goedkeuring van de Commissie nodig hebben voor het uitbetalen van schadevergoedingen op basis van arbitragevonnissen.

Het Gerecht volstaat met de vanzelfsprekende conclusie dat voorafgaand aan de Roemeense toetreding tot de Europese Unie het staatssteunrecht niet van toepassing was. Maar het arbitrage-tribunaal had de schadevergoeding berekend voor de periode van 22 februari 2005 (intrekking van de stimulansen) tot 1 april 2009 (oorspronkelijk beoogde einddatum van de stimulansen), en sinds 1 januari 2007 is Roemenië wel een lidstaat van de Europese Unie. Volgens het Gerecht is deze omstandigheid niet relevant, omdat de Commissie in het bestreden besluit geen onderscheid had gemaakt tussen deze twee periodes. Hierdoor weten we alsnog niet of de toekenning van schadevergoeding voor de periode vanaf 1 januari 2007 wellicht wel staatssteun vormt (zie m.n. r.o. 109).

Bij het Gerecht werd de Commissie gesteund door Spanje, dat zelf kampt met een aantal arbitragevonnissen waarbij schadevergoedingen aan buitenlandse investeerders zijn toegekend. Zowel de Commissie als Spanje zijn van oordeel dat uitbetaling van dergelijke vonnissen staatssteun vormt die goedkeuring vereist. Of het Gerecht dit oordeel deelt, is op grond van het Micula-arrest nog niet te zeggen.

De Zweedse broers Ioan en Viorel Micula procederen al jaren om een schadevergoeding door de Roemeense overheid uitbetaald te krijgen. Volgens de Europese Commissie zou uitbetaling van deze schadevergoeding, die was toegekend door een internationaal arbitrage-tribunaal, staatssteun zijn. Afgelopen woensdag 18 juni behaalden de broers een overwinning bij het Gerecht, dat geoordeeld heeft dat betaling van de schadevergoeding geen staatssteun is. Deze blog beschrijft de achtergrond van de zaak en bespreekt vervolgens de relevantie van het langverwachte arrest.

Achtergrond
De Micula-zaak vindt haar oorsprong in een Roemeense noodverordening ('EGO 24') op grond waarvan investeerders in achtergebleven gebieden gedurende tien jaar aanspraak konden maken op bepaalde belastingvoordelen. In 2005 zijn de meeste van deze stimulansen geschrapt in het licht van de onderhandelingen over toetreding van Roemenië tot de EU, omdat zij werden geacht de mededinging te verstoren.

Na intrekking van de stimulansen hebben de gebroeders Micula op grond van een investeringsverdrag (BIT) tussen Roemenië en Zweden een klacht ingediend bij het Internationale Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID). Vervolgens heeft een ICSID-tribunaal bij arbitraal vonnis van 11 december 2013 geoordeeld dat de intrekking van de stimulansen strijdig was met het investeringsverdrag, vanwege schending van het gewettigd vertrouwen van de broers dat de stimulansen zouden gelden voor tien jaar (dat wil zeggen tot 2009). Op grond hiervan werd Roemenië veroordeeld tot een schadevergoeding van ca. 178 miljoen.

Overeenkomstig eerdere indicaties heeft de Europese Commissie op 30 maart 2015 besloten dat uitbetaling van de schadevergoeding door Roemenië staatssteun zou vormen die onverenigbaar is met de interne markt. Tegen dit besluit hebben de broers beroep ingesteld bij het Gerecht in Luxemburg.

Uitspraak van het Gerecht
Voor het Gerecht betoogden de eisers dat de Commissie niet bevoegd was in deze zaak en dat het Europees staatssteunrecht niet van toepassing was, omdat het schadeveroorzakend handelen van de Roemeense autoriteiten (namelijk het intrekken van de EGO 24) plaatsvond voorafgaand aan de Roemeense toetreding tot de EU op 1 januari 2007. De Commissie betoogde echter dat Micula's recht op schadevergoeding niet bestond op grond van de EGO 24 of de intrekking daarvan, maar enkel op basis van het arbitrale vonnis uit 2013.

Het Gerecht stelt vast dat het Commissiebesluit expliciet onderkende dat de schadevergoeding tot doel had om de situatie te herstellen waarin eisers zich zouden bevinden als de EGO 24 nooit was ingetrokken. Het doel van het arbitrale vonnis was dus alleen om de hoogte vast te stellen van de schadevergoeding waarop eisers recht hadden sinds intrekking van de stimulansen in 2005. Op dat tijdstip was Roemenië geen lidstaat van de EU en kon er dus geen sprake zijn van staatssteun.

Relevantie
De broers Micula zullen opgelucht adem gehaald hebben na de uitspraak van het Gerecht, ruim een jaar nadat het Hof van Justitie de arbitragewereld schokte met het arrest Achmea. Voor andere investeerders betrokken in andere zaken is het arrest Micula echter minder relevant dan verwacht. Het Gerecht gaat namelijk niet in op de bredere vraag of lidstaten in het algemeen goedkeuring van de Commissie nodig hebben voor het uitbetalen van schadevergoedingen op basis van arbitragevonnissen.

Het Gerecht volstaat met de vanzelfsprekende conclusie dat voorafgaand aan de Roemeense toetreding tot de Europese Unie het staatssteunrecht niet van toepassing was. Maar het arbitrage-tribunaal had de schadevergoeding berekend voor de periode van 22 februari 2005 (intrekking van de stimulansen) tot 1 april 2009 (oorspronkelijk beoogde einddatum van de stimulansen), en sinds 1 januari 2007 is Roemenië wel een lidstaat van de Europese Unie. Volgens het Gerecht is deze omstandigheid niet relevant, omdat de Commissie in het bestreden besluit geen onderscheid had gemaakt tussen deze twee periodes. Hierdoor weten we alsnog niet of de toekenning van schadevergoeding voor de periode vanaf 1 januari 2007 wellicht wel staatssteun vormt (zie m.n. r.o. 109).

Bij het Gerecht werd de Commissie gesteund door Spanje, dat zelf kampt met een aantal arbitragevonnissen waarbij schadevergoedingen aan buitenlandse investeerders zijn toegekend. Zowel de Commissie als Spanje zijn van oordeel dat uitbetaling van dergelijke vonnissen staatssteun vormt die goedkeuring vereist. Of het Gerecht dit oordeel deelt, is op grond van het Micula-arrest nog niet te zeggen.