PO-Raad, VO-raad en VNG op de bres voor onderwijshuisvesting!

 20 juni 2018 | Blog

Op 9 mei jl. hebben de VNG, de PO-Raad en de VO-raad een nieuw wetsvoorstel (zie ook 'Concretisering Huisvestingsvoorstel') met betrekking tot onderwijshuisvesting aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (het ministerie) overhandigd. Het doel van het wetsvoorstel is om meer duidelijkheid te scheppen voor gemeenten en schoolbesturen over de verantwoordelijkheid voor deugdelijke schoolgebouwen.

Huidige situatie
Sinds 1997 hebben gemeenten de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting. De gemeenten zijn hierbij verantwoordelijk voor een voldoende aanbod van onderwijshuisvestingsvoorzieningen van een redelijk niveau. Zij ontvangen hiervoor financiële middelen in hun algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Schoolbesturen kunnen jaarlijks een aanvraag tot nieuwbouw bij de gemeente indienen waarin zij zijn gelegen. Indien deze aanvraag wordt toegekend, neemt de gemeente de voorziening op in haar jaarlijkse huisvestingsprogramma en wordt de bouw door de gemeente betaald. Er zijn ook gemeenten die er voor kiezen haar middelen voor nieuwbouw en uitbreiding door te decentraliseren aan een of meer schoolbesturen, indien zij deze taak op zich willen nemen. Deze constructie kwijt de gemeente echter niet van de aan haar opgedragen wettelijke taak. Het schoolbestuur is daarnaast verantwoordelijk voor de exploitatiekosten van het gebouw en heeft de wettelijke plicht het gebouw behoorlijk te gebruiken en te onderhouden. Het onderhoud omvat zowel het binnen- als buitenonderhoud. Hiertoe ontvangt het schoolbestuur financiële middelen van het ministerie als onderdeel van de lumpsum. Dit betreft het vaste bedrag dat scholen ontvangen en waaruit de materiële en personele kosten moeten worden voldaan.

Toekomstbestendig?
Gemeenten en schoolbesturen staan de aankomende jaren voor een grote opgave. Zo maken dalende leerlingenaantallen, schoolgebouwen die niet voldoen aan de wettelijke eisen, het (trage) tempo waarin nieuwbouw wordt gerealiseerd en (het gebrek aan) de functionele kwaliteit van schoolgebouwen dat er hoge eisen aan de werking van het onderwijshuisvestingsstelsel worden gesteld.

De Algemene Rekenkamer stelde twee jaar geleden echter vast (zie 'Rapport Schoolgebouwen primair en voortgezet onderwijs: de praktijk gecheckt') dat het huidige stelsel niet de prikkels bevat om voor de lange termijn zo doelmatig mogelijk te opereren. Zo is een belangrijk nadeel dat de nieuwbouw en het onderhoud van de schoolgebouwen bij gemeenten onderscheidenlijk schoolbesturen is belegd. Het stelsel biedt beide partijen gelegenheid de eigen uitgaven laag te houden ten koste van hogere uitgaven van de ander. Gemeenten kunnen dat doen door minder te investeren in nieuwbouw ten koste van de exploitatiekosten. Het is aan de andere kant ook niet uitgesloten dat schoolbesturen een aanvraag indienen bij hun gemeente voor een onderwijshuisvestingsvoorziening zonder daarbij voor de gemeente goedkopere optie te kiezen. Daarnaast is renovatie als mogelijkheid om de levensduur van een gebouw te verlengen wettelijk niet belegd bij gemeenten of schoolbesturen. Of renovatie onderhoud betreft of onder nieuwbouw moet worden geschaard, is geregeld een punt van discussie tussen gemeenten en schoolbesturen. Renovatie wordt hierdoor niet altijd als optie overwogen, terwijl het vanuit financieel oogpunt een goede optie kan om zo de levensduur van een schoolgebouw te verlengen. Tot slot kent het huisvestingsprogramma van gemeenten een jaarlijkse cyclus. Gedurende het jaar kunnen er aanvragen worden toekend die wijzigingen met zich brengen in relatie tot het beschikbare budget van de gemeente. Op deze manier prikkelt het stelsel niet tot langetermijndenken, terwijl schoolgebouwen een lange levensduur (gemiddeld 69 jaar) tegemoet gaan.

Wetsvoorstel onderwijshuisvesting
Gelet op het voorgaande richten de PO-Raad, de VO-raad en de VNG gezamenlijk hun pijlen op Den Haag. De voorgestelde wetswijzingen komen in het kort op het volgende neer:

  • De huidige jaarcyclus waarin gemeenten en schoolbesturen overeenkomen welke gebouwen moeten worden vervangen of gerenoveerd, maakt plaats voor een Integraal Huisvestingsplan (IPH) met een looptijd van minimaal zestien jaar. Het IPH krijgt daarmee een wettelijke status. Voor de gebouwen die de eerstkomende vier jaar op de rol staan, vormt dit plan meteen de beschikking. Door deze wijziging weten gemeenten en schoolbesturen beter waar ze aan toe zijn; 
  • Renovatie van het gebouw is meer dan gewoon onderhoud. Wanneer dit de levensduur van het gebouw verlengt, valt het onder de reguliere huisvestingsvoorziening en wordt het als zodanig in de wet opgenomen. Hiermee wordt het een taak van de gemeente; 
  • Schoolbesturen stellen verplicht een meerjarenonderhoudsplan op waarin onderhoudswerkzaamheden en de te besteden middelen zijn aangegeven; 
  • Het investeringsverbod wordt aangepast en versoepeld. Schoolbesturen mogen dan ook zelf investeren in het gebouw en profiteren van financieel voordeel.

Conclusie
Met de voorgestelde wijzigingen wordt beoogd dat niet langer de vraag 'wie moet opdraaien voor de kosten?' maar 'hoe kan er doelmatig uitvoering aan de gemaakte plannen worden gegeven?' leidend is in het onderwijshuisvestingsdossier. In hoeverre deze doelstelling daadwerkelijk wordt gerealiseerd is de vraag. Het voorstel biedt namelijk geen wijzing in de verantwoordelijkheid die enerzijds op gemeenten rust ten aanzien van de onderwijshuisvestingsvoorzieningen en anderzijds de exploitatiekosten die ten laste van de schoolbesturen komen. Wellicht kan de wetgever, die nu aan zet is om de voorstellen al dan niet van een wettelijke basis te voorzien, dit meenemen in haar overwegingen. Wordt hoe dan ook vervolgd!

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Hugo Doornhof en/of Daan Pinxter. (+31 6 51 03 10 05+31 6 53 49 31 24). 

Op 9 mei jl. hebben de VNG, de PO-Raad en de VO-raad een nieuw wetsvoorstel (zie ook 'Concretisering Huisvestingsvoorstel') met betrekking tot onderwijshuisvesting aan het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (het ministerie) overhandigd. Het doel van het wetsvoorstel is om meer duidelijkheid te scheppen voor gemeenten en schoolbesturen over de verantwoordelijkheid voor deugdelijke schoolgebouwen.

Huidige situatie
Sinds 1997 hebben gemeenten de wettelijke zorgplicht voor onderwijshuisvesting. De gemeenten zijn hierbij verantwoordelijk voor een voldoende aanbod van onderwijshuisvestingsvoorzieningen van een redelijk niveau. Zij ontvangen hiervoor financiële middelen in hun algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Schoolbesturen kunnen jaarlijks een aanvraag tot nieuwbouw bij de gemeente indienen waarin zij zijn gelegen. Indien deze aanvraag wordt toegekend, neemt de gemeente de voorziening op in haar jaarlijkse huisvestingsprogramma en wordt de bouw door de gemeente betaald. Er zijn ook gemeenten die er voor kiezen haar middelen voor nieuwbouw en uitbreiding door te decentraliseren aan een of meer schoolbesturen, indien zij deze taak op zich willen nemen. Deze constructie kwijt de gemeente echter niet van de aan haar opgedragen wettelijke taak. Het schoolbestuur is daarnaast verantwoordelijk voor de exploitatiekosten van het gebouw en heeft de wettelijke plicht het gebouw behoorlijk te gebruiken en te onderhouden. Het onderhoud omvat zowel het binnen- als buitenonderhoud. Hiertoe ontvangt het schoolbestuur financiële middelen van het ministerie als onderdeel van de lumpsum. Dit betreft het vaste bedrag dat scholen ontvangen en waaruit de materiële en personele kosten moeten worden voldaan.

Toekomstbestendig?
Gemeenten en schoolbesturen staan de aankomende jaren voor een grote opgave. Zo maken dalende leerlingenaantallen, schoolgebouwen die niet voldoen aan de wettelijke eisen, het (trage) tempo waarin nieuwbouw wordt gerealiseerd en (het gebrek aan) de functionele kwaliteit van schoolgebouwen dat er hoge eisen aan de werking van het onderwijshuisvestingsstelsel worden gesteld.

De Algemene Rekenkamer stelde twee jaar geleden echter vast (zie 'Rapport Schoolgebouwen primair en voortgezet onderwijs: de praktijk gecheckt') dat het huidige stelsel niet de prikkels bevat om voor de lange termijn zo doelmatig mogelijk te opereren. Zo is een belangrijk nadeel dat de nieuwbouw en het onderhoud van de schoolgebouwen bij gemeenten onderscheidenlijk schoolbesturen is belegd. Het stelsel biedt beide partijen gelegenheid de eigen uitgaven laag te houden ten koste van hogere uitgaven van de ander. Gemeenten kunnen dat doen door minder te investeren in nieuwbouw ten koste van de exploitatiekosten. Het is aan de andere kant ook niet uitgesloten dat schoolbesturen een aanvraag indienen bij hun gemeente voor een onderwijshuisvestingsvoorziening zonder daarbij voor de gemeente goedkopere optie te kiezen. Daarnaast is renovatie als mogelijkheid om de levensduur van een gebouw te verlengen wettelijk niet belegd bij gemeenten of schoolbesturen. Of renovatie onderhoud betreft of onder nieuwbouw moet worden geschaard, is geregeld een punt van discussie tussen gemeenten en schoolbesturen. Renovatie wordt hierdoor niet altijd als optie overwogen, terwijl het vanuit financieel oogpunt een goede optie kan om zo de levensduur van een schoolgebouw te verlengen. Tot slot kent het huisvestingsprogramma van gemeenten een jaarlijkse cyclus. Gedurende het jaar kunnen er aanvragen worden toekend die wijzigingen met zich brengen in relatie tot het beschikbare budget van de gemeente. Op deze manier prikkelt het stelsel niet tot langetermijndenken, terwijl schoolgebouwen een lange levensduur (gemiddeld 69 jaar) tegemoet gaan.

Wetsvoorstel onderwijshuisvesting
Gelet op het voorgaande richten de PO-Raad, de VO-raad en de VNG gezamenlijk hun pijlen op Den Haag. De voorgestelde wetswijzingen komen in het kort op het volgende neer:

  • De huidige jaarcyclus waarin gemeenten en schoolbesturen overeenkomen welke gebouwen moeten worden vervangen of gerenoveerd, maakt plaats voor een Integraal Huisvestingsplan (IPH) met een looptijd van minimaal zestien jaar. Het IPH krijgt daarmee een wettelijke status. Voor de gebouwen die de eerstkomende vier jaar op de rol staan, vormt dit plan meteen de beschikking. Door deze wijziging weten gemeenten en schoolbesturen beter waar ze aan toe zijn; 
  • Renovatie van het gebouw is meer dan gewoon onderhoud. Wanneer dit de levensduur van het gebouw verlengt, valt het onder de reguliere huisvestingsvoorziening en wordt het als zodanig in de wet opgenomen. Hiermee wordt het een taak van de gemeente; 
  • Schoolbesturen stellen verplicht een meerjarenonderhoudsplan op waarin onderhoudswerkzaamheden en de te besteden middelen zijn aangegeven; 
  • Het investeringsverbod wordt aangepast en versoepeld. Schoolbesturen mogen dan ook zelf investeren in het gebouw en profiteren van financieel voordeel.

Conclusie
Met de voorgestelde wijzigingen wordt beoogd dat niet langer de vraag 'wie moet opdraaien voor de kosten?' maar 'hoe kan er doelmatig uitvoering aan de gemaakte plannen worden gegeven?' leidend is in het onderwijshuisvestingsdossier. In hoeverre deze doelstelling daadwerkelijk wordt gerealiseerd is de vraag. Het voorstel biedt namelijk geen wijzing in de verantwoordelijkheid die enerzijds op gemeenten rust ten aanzien van de onderwijshuisvestingsvoorzieningen en anderzijds de exploitatiekosten die ten laste van de schoolbesturen komen. Wellicht kan de wetgever, die nu aan zet is om de voorstellen al dan niet van een wettelijke basis te voorzien, dit meenemen in haar overwegingen. Wordt hoe dan ook vervolgd!

Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog? Neem dan contact op met Hugo Doornhof en/of Daan Pinxter. (+31 6 51 03 10 05+31 6 53 49 31 24).